ECLI:NL:OGEAA:2015:233

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
19 augustus 2015
Publicatiedatum
25 augustus 2015
Zaaknummer
A.R. nr. 255 van 2015
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een schuld door de Staat der Nederlanden aan B

In deze civiele zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, vorderde de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, betaling van een schuld door gedaagde B. De zaak betreft een vordering tot betaling van een bedrag van € 11.463,59, bestaande uit een hoofdsom van € 9.099,49, incassokosten van € 1.364,92 en rente tot 21 november 2014. De procedure begon met een tussenvonnis op 15 april 2015, waarna een comparitie van partijen plaatsvond op 11 juni 2015. Tijdens deze zitting erkende B de hoofdsom verschuldigd te zijn, maar betwistte hij de hoogte van de gevorderde incassokosten als disproportioneel.

Het Gerecht heeft in zijn beoordeling de eerder gemaakte overwegingen herbevestigd en de vordering van de Staat gedeeltelijk toegewezen. B werd veroordeeld tot betaling van € 10.098,67, inclusief rente, en de buitengerechtelijke incassokosten werden gematigd tot Afl. 1.364,92. Het Gerecht oordeelde dat de incassokosten niet in Nederland, maar in Aruba waren gemaakt, wat de hoogte van de kosten beïnvloedde. B werd ook veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op Afl. 973,45 aan verschotten en Afl. 1.500,-- aan salaris voor de gemachtigde.

De uitspraak werd gedaan op 19 augustus 2015 en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het Gerecht wees het meer of anders verzochte af, waarmee de zaak werd afgesloten.

Uitspraak

Vonnis van 19 augustus 2015
Behorend bij A.R. nr. 255 van 2015
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
DE STAAT DER NEDERLANDEN, MINISTERIE VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP, DIENST UITVOERING ONDERWIJS,
zetelend in Nederland,
eiser,
hierna ook te noemen: de Staat,
gemachtigde: de advocaat mr. M.W.A. van der Gulik,
tegen:
B,
wonende in Aruba,
gedaagde,
hierna ook te noemen: B,
procederende in persoon.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure tot 15 april 2015 blijkt uit het tussenvonnis van dit Gerecht van die datum. De bij dat vonnis gelaste comparitie van partijen na antwoord heeft plaatsgevonden op 11 juni 2015. De Staat is toen verschenen bij mr. A. de Bie, die occupeerde voor zijn gemachtigde. B is verschenen samen met zijn gemachtigde. Partijen hebben over en weer het woord gevoerd, en hebben gereageerd of kunnen reageren op elkaars stellingen.
1.2
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

2.1
De Staat vordert dat het Gerecht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis B veroordeelt:
-om tegen kwijting aan de Staat te betalen € 11.463,59, zijnde de hoofdsom ad € 9.099,49 vermeerderd met € 1.364,92 aan incassokosten en de tot en met 21 november 2014 verschenen rente ad € 999,18, te vermeerderen met wettelijke rente over voormelde hoofdsom gerekend vanaf 24 november 2014;
-in de proceskosten.
2.2
B erkent dat hij het in hoofdsom gevorderde bedrag verschuldigd is aan de Staat. Ter zitting heeft B gesteld dat de buitengerechtelijke incassokosten zoals gevorderd door de Staat disproportioneel hoog zijn, en hij heeft het Gerecht (impliciet) verzocht om matiging van het door de Staat op dit punt gevorderde bedrag.

3.DE VERDERE BEOORDELING

3.1
Het Gerecht volhardt in zijn in het tussenvonnis neergelegde overwegingen en beslissingen.
3.2
Onder verwijzing naar rechtsoverweging 2.5 van het tussenvonnis zal B worden veroordeeld om aan de Staat te betalen € 10.098,67 (zijnde de hoofdsom ad € 9.099,49 vermeerderd met de tot en met 21 november 2014 verschenen rente ad € 999,18), te vermeerderen met (1) wettelijke rente over voormelde hoofdsom gerekend vanaf 24 november 2014 tot aan de dag der algehele voldoening en (2) de hieronder vast te stellen vergoeding van kosten van verkrijging van voldoening buiten rechte.
3.3
Wat betreft de gevorderde vergoeding voor kosten van verkrijging van voldoening buiten rechte wordt het volgende overwogen. Uit de overgelegde aanmaningsbrieven volgt dat de Staat dienaangaande meer werkzaamheden heeft verricht dat die waarin artikel 63a Rv voorziet. Gegeven het onbetaald laten van de bedragen die B verschuldigd is aan de Staat is het redelijk dat de Staat die kosten met zich brengende incassowerkzaamheden heeft verricht. Het Gerecht oordeelt het echter niet redelijk dat de Staat € 1.364,92 aan B in rekening brengt ten titel van vergoeding van bedoelde kosten. Te gelden heeft immers dat de verificatoir aangetoonde en in aanmerking te nemen door de Staat uitbestede incassowerkzaamheden niet in Nederland maar hier te lande althans in deze (wat incassokosten betreft - en dat is van algemene bekendheid - veel goedkopere) regio zijn verricht. Op grond van artikel 63b lid 1 Rv komt de rechter (ook ambtshalve) de bevoegdheid toe om bedragen die geacht kunnen worden te zijn bedongen ter vergoeding van proceskosten of buitengerechtelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 1 onder b en c BW te matigen. Met gebruikmaking van die bevoegdheid stelt het Gerecht de door B te betalen vergoeding voor buitengerechtelijke kosten vast op Afl. 1.364,92 (zijnde 15% van de toe te wijzen hoofdsom, waarbij het valutateken “
” telkens is vervangen door: “Afl.”).
3.4
B zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, worden verwezen in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van de Staat, tot aan deze uitspraak begroot op (750,-- + 223,45 =) Afl. 973,45 aan verschotten en Afl. 1.500,-- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten van liquidatietarief 4, ad Afl. 750,-- per punt).

4.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
-veroordeelt B om tegen kwijting te betalen aan de Staat € 10.098,67 (zijnde de hoofdsom ad € 9.099,49 vermeerderd met de tot en met 21 november 2014 verschenen rente ad € 999,18), te vermeerderen met (1) wettelijke rente over voormelde hoofdsom gerekend vanaf 24 november 2014 tot aan de dag der algehele voldoening en (2) met Afl. 1.364,92 aan gematigd vastgestelde buitengerechtelijke incassokosten;
-veroordeelt B in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van de Staat, tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 973,45 aan verschotten en Afl. 1.500,-- aan salaris voor de gemachtigde;
-verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
-wijst af het meer of anders verzochte.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 19 augustus 2015 in aanwezigheid van de griffier.