ECLI:NL:OGEAA:2015:236

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
18 augustus 2015
Publicatiedatum
25 augustus 2015
Zaaknummer
E.J. no. 2272 van 2014
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van een contractuele bepaling in het kader van een CAO tussen vakvereniging en elektriciteitsmaatschappij

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, heeft de vakvereniging UNION ELECTRICISTAS ARUBANO (UEA) een verzoek ingediend tegen de naamloze vennootschap NAAMLOZE VENNOOTSCHAP ELECTRICITEIT-MAATSCHAPPIJ ARUBA (ELMAR) met betrekking tot de nakoming van een contractuele bepaling uit de CAO. UEA stelt dat ELMAR in strijd handelt met het tiende lid van artikel 7 van de CAO, en verzoekt het Gerecht om ELMAR te veroordelen tot nakoming van deze bepaling, alsook tot betaling van een dwangsom bij niet-nakoming. ELMAR verzet zich tegen het verzoek en concludeert dat UEA niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering.

Tijdens de zitting op 24 februari 2015 zijn beide partijen vertegenwoordigd door hun gemachtigden, en hebben zij hun standpunten toegelicht. Het Gerecht heeft de procedure beoordeeld en vastgesteld dat UEA niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering onder a (2), omdat zij deze niet voor of namens haar leden kan instellen. Het Gerecht heeft ook geoordeeld dat ELMAR niet verplicht is om de CAO-bepaling te volgen als zij op objectieve wijze kan vaststellen dat er geen geschikte kandidaten uit haar eigen personeelsbestand zijn.

Uiteindelijk heeft het Gerecht geoordeeld dat UEA niet heeft aangetoond dat ELMAR de CAO-bepaling heeft geschonden. De vorderingen van UEA zijn afgewezen, en UEA is veroordeeld in de proceskosten van ELMAR. De beschikking is uitgesproken op 18 augustus 2015 door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Beschikking van 18 augustus 2015
Behorend bij E.J. no. 2272 van 2014
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING in de zaak van:
de vakvereniging
UNION ELECTRICISTAS ARUBANO,
gevestigd in Aruba,
verzoekster,
hierna ook te noemen: UEA,
gemachtigde: de advocaat mr. E. Duijneveld,
tegen:
de naamloze vennootschap
NAAMLOZE VENNOOTSCHAP ELECTRICITEIT-MAATSCHAPPIJ ARUBA,
gevestigd in Aruba,
verweerster,
hierna ook te noemen: ELMAR,
gemachtigde: de advocaat mr. C.B.A. Coffie.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-het verzoekschrift, met producties;
-het verweerschrift, met producties;
-de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van de zaak ter terechtzitting van 24 februari 2015.
1.2
UEA is toen ter zitting verschenen bij haar gemachtigde, die werd vergezeld door dhr. X (voorzitter van UEA). ELMAR is verschenen bij haar gemachtigde, die werd vergezeld door dhr. Y (directeur van ELMAR). Partijen hebben over en weer het woord gevoerd - mede aan de hand van door hen overgelegde pleitnota’s, die van ELMAR voorzien van toegelaten producties - en hebben gereageerd of kunnen reageren op elkaars stellingen (in die zin dat UEA ter zitting in de gelegenheid is gesteld om te reageren op het verweerschrift van ELMAR, en dat ELMAR vervolgens in de gelegenheid is gesteld om daar nog op te reageren, één en ander in het kader en naar analogie van re- en dupliek en tegen de achtergrond van het bepaalde in artikel 18c Rv. Eerst bij dupliek door ELMAR opgeworpen nieuwe (bevrijdende) stellingen blijven buiten beschouwing, omdat UEA daar niet meer op heeft kunnen reageren.
1.3
Beschikking is nader bepaald op heden.

2.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

2.1
UEA verzoekt dat het Gerecht - zo het begrijpt - bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking:
a. voor recht verklaart dat (1) ELMAR in strijd heeft gehandeld c.q. in strijd handelt met het tiende lid van artikel 7 van de tussen de leden van UEA en ELMAR geldende CAO, en (2) dat ELMAR uit dien hoofde aansprakelijk is voor de nadelige gevolgen van die leden;
b. ELMAR gelast zich aan het tiende lid van artikel 7 van de tussen de leden van UEA en ELMAR geldende CAO te houden, zulks op straffe van een door ELMAR ten behoeve van UEA te verbeuren dwangsom van Afl. 100.000,-- per geval waarbij een tijdelijke kracht of een andere derde in vaste dienst van ELMAR wordt genomen zonder inachtneming van die bepaling van de CAO;
c. te dezen enige andere juist voorkomende beslissing neemt;
d. ELMAR veroordeelt in de proceskosten.
2.2
ELMAR voert verweer en concludeert dat UEA niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het door haar verzochte, althans tot afwijzing daarvan, alsmede tot uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van UEA in de proceskosten waaronder begrepen de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente tot aan de voldoening daarvan.
2.3
Voor zover van belang voor de beslissing worden de stellingen van partijen hierna besproken.

3.DE BEOORDELING

3.1
Er zijn gronden gesteld noch gebleken waaruit volgt dat UEA niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het door haar verzochte. Het ontvankelijkheidsverweer van ELMAR wordt verworpen.
3.2
De vordering onder a (2) wordt reeds afgewezen omdat UEA een dergelijke vordering niet voor of namens haar leden kan instellen, maar alleen voor zichzelf (geen collectieve actie dus) als UEA nadelige gevolgen of schade heeft geleden waarvan (wordt gesteld dat) ELMAR daarvoor aansprakelijk is.
3.3
Het tiende lid van artikel 7 van de tussen de leden van UEA en ELMAR geldende CAO (hierna: de CAO-bepaling) luidt:

a.Wanneer op grond van de te stellen eisen de mogelijkheid bestaat dat in een eventuele vacature uit het eigen personeelsbestand kan worden voorzien, zal, alvorens nieuw personeel wordt aangetrokken via een interne mededeling aan de vacature bekendheid worden gegeven. Voor de vervulling van de betreffende vacature zal dan zoveel mogelijk aan een eigen personeelslid de voorkeur worden gegeven, mits deze aan de gestelde eisen voldoet.
b.Indien op een sollicitatie uit het bedrijf als bovenbedoeld niet kan worden ingegaan, zal de reden daarvan hetzij mondeling hetzij schriftelijk aan betrokkene worden medegedeeld.”.
3.4
Voor de beantwoording van de vraag of ELMAR de CAO-bepaling al dan niet heeft geschonden zoals gesteld door UEA wordt voorop gesteld dat niet in geschil is tussen partijen dat die bepaling ziet op aanstelling van personeel in vaste dienst van ELMAR en dat het naar het oordeel van het Gerecht aan ELMAR is om op objectieve wijze vast te stellen of er binnen haar bedrijf een persoon of personen in vaste dienst werkzaam zijn die aan een vacature gestelde eisen voldoet of voldoen, en dat er eerst dan de mogelijkheid bestaat dat in die vacature uit het eigen personeelsbestand kan worden voorzien alvorens nieuw personeel wordt aangetrokken. In dit verband wordt verder voorop gesteld dat in geval van een vacature ELMAR de CAO-bepaling niet verder hoeft te volgen indien zij op objectieve wijze tot de conclusie is gekomen dat geen van haar werknemers beantwoordt aan (de voor de invulling van) de vacature gestelde eisen (zoals bijvoorbeeld ter zake van relevante opleiding en relevante werkervaring). Tot slot wordt voorop gesteld dat het aan ELMAR is om voor haar moverende redenen tijdelijk personeel aan te trekken, al dan niet op basis van inlening, hetgeen niet in strijd is met de tussen de leden van UEA en ELMAR geldende CAO.
3.5
Tegen voormelde achtergrond en die van het door ELMAR dienaangaande gevoerd verweer mist de stelling van UEA, dat A, B, C, D, E en F in vaste dienst van ELMAR zijn getreden, voldoende onderbouwing. Met name heeft UEA niet gesteld wanneer precies die personen in vaste dienst van ELMAR zijn getreden, en had het te dezen op de weg van UEA gelegen om de arbeidsovereenkomsten van die personen in het geding te (laten) brengen. Die hier besproken stelling van UEA wordt gepasseerd, waardoor niet vast komt te staan dat ELMAR met betrekking tot voornoemde personen de CAO-bepaling heeft geschonden.
3.6
Vast staat wel tussen partijen dat ELMAR Z in vaste dienst heeft aangesteld in een staffunctie. UEA stelt in dat verband dat er veel van haar leden voor de vervulling van die functie gekwalificeerd waren, maar die stelling is te vaag en onbepaald. Het had hier op de weg gelegen van UEA om aan te geven om wie van haar leden het precies gaat en waarom precies die leden ook of beter kwalificeerden dan Z voornoemd.
3.7
De slotsom luidt dat niet vast komt te staan dat ELMAR de CAO-bepaling heeft geschonden. Dat brengt met zich dat alle overige vorderingen van UEA zullen worden afgewezen, waarbij ter zake van het onder b. verzochte nog wordt overwogen dat die vordering alleen toewijsbaar zou zijn als ELMAR de CAO-bepaling wel zou hebben geschonden en/of - maar dat is niet gesteld of gebleken - dreigt te zullen schenden. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld die andersluidende oordelen kunnen dragen.
3.8
UEA zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van ELMAR, tot aan deze uitspraak begroot op
Afl. 1.800,-- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten van liquidatietarief 5, ad Afl. 900,-- per punt), te vermeerderen met wettelijke rente gerekend vanaf twee weken na de uitspraak van deze beschikking. Deze proceskostenveroordeling ziet tevens op mogelijke nog te maken nakosten.

4.DE BESLISSING

Het Gerecht:
-wijst af het door UEA verzochte;
-veroordeelt UEA in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van ELMAR, tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 1.800,-- aan salaris voor de gemachtigde, te vermeerderen met wettelijke rente gerekend vanaf twee weken na de uitspraak van deze beschikking tot aan dag der voldoening;
-verklaart voormelde proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 18 augustus 2015.