ECLI:NL:OGEAA:2015:288

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
8 september 2015
Publicatiedatum
11 september 2015
Zaaknummer
E.J. 326 van 2015
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.J. Noordhuizen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurprijsbepaling en beroepstermijn in huurcommissiezaken

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, heeft A, de verhuurder, beroep ingesteld tegen een beschikking van de Huurcommissie Aruba die de maximale huurprijs voor de door B, de huurder, gehuurde woonruimte vaststelde op Afl. 740,- per maand, met ingang van 1 maart 2015. A verzocht om vernietiging van deze beschikking, stellende dat de waarde van het gehuurde meer dan Afl. 150.000,- bedraagt en dat de Huurcommissie de waarde te laag heeft vastgesteld. De procedure omvatte een verzoekschrift en een zitting op 18 augustus 2015, waar partijen niet aanwezig waren.

De rechter beoordeelde de procedure en de feiten, waarbij werd vastgesteld dat de beslissing van de Huurcommissie op 29 januari 2015 was meegedeeld. A had tot en met 13 februari 2015 de tijd om beroep in te stellen, maar het beroepschrift was pas op 19 februari 2015 ingekomen, wat in beginsel te laat was. Echter, de rechter oordeelde dat de late ontvangst van de beslissing niet aan A kon worden toegerekend, aangezien de Huurcommissie de mededeling pas na zes dagen ter bezorging had aangeboden en A niet op de hoogte was gesteld van de zitting op 29 januari 2015.

De rechter concludeerde dat er sprake was van een verschoonbare overschrijding van de beroepstermijn. Verder werd vastgesteld dat de maximale huurprijs niet op basis van de huidige marktwaarde, maar op basis van de historische bouwkosten wordt bepaald. A heeft niet aangetoond dat de historische bouwkosten meer dan Afl. 100.000,- bedragen, wat een voorwaarde is voor de toepassing van andere huurprijsbepalingen. De rechter verwierp het beroep van A en verklaarde het ongegrond, zonder proceskostenveroordeling, aangezien B in persoon procedeerde. De beschikking werd uitgesproken op 8 september 2015.

Uitspraak

Beschikking van 8 september 2015
Behorend bij E.J. 326 van 2015
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
in de zaak van:
A,
te Aruba,
hierna ook te noemen: A,
procederend in persoon,
tegen:
B,
te Aruba,
hierna ook te noemen: B,
procederend in persoon.

1.DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift;
- de behandeling ter zitting van 18 augustus 2015 en de daarvan gemaakte aantekeningen.
Aan partijen is meegedeeld dat vandaag beschikking zou worden gegeven.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
B huurt van A woonruimte aan de [adres] te San Nicolas, Aruba.
2.2
Bij beschikking van 29 januari 2015 heeft de Huurcommissie Aruba op verzoek van B besloten dat de maximale maandelijkse huurprijs wordt vastgesteld op Afl. 740,. Een en ander met ingang van 1 maart 2015.
2.3
Partijen zijn bij de behandeling van het verzoek door de Huurcommissie niet aanwezig geweest.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1
A verzoekt vernietiging van die beschikking met bepaling dat de waarde van het gehuurde meer dan Afl. 150.000, bedraagt.
3.2
A grondt het verzoek erop dat de Huurcommissie de waarde van de woonruimte te laag heeft bepaald.
3.3
B voert hiertegen verweer.
4. DE BEOORDELING
4.1.
Ingevolge artikel 5 lid 2 van de Huurcommissieverordening (HcV) dient beroep van de beslissing van de huurcommissie te worden ingesteld binnen 14 dagen na dagtekening van de schriftelijke mededeling van die beslissing door de huurcommissie. In de onderhavige zaak is de beslissing bij brief van donderdag 29 januari 2015 meegedeeld. De mededeling is door de secretaris van de commissie kennelijk op woensdag 4 februari 2015 aan de post ter bezorging aangeboden. Op woensdag 11 februari 2015 is de kennisgeving van de aangetekende brief door de post aan A aangeboden. A heeft de aangetekende brief op diezelfde dag opgehaald. Op dat moment had A in theorie tot en met vrijdag 13 februari 2015 termijn om beroep in te stellen [1] . Het beroepschrift is ingekomen ter griffie op 19 februari 2015. Dat is in beginsel te laat.
4.2.
Niet gebleken is evenwel dat de late ontvangst aan A moet worden toegerekend. De Huurcommissie heeft de mededeling van de beslissing kennelijk pas na zes dagen ter bezorging aan de post aangeboden. Op dat moment was bijna de halve beroepstermijn al verstreken. Vervolgens heeft de post pas een week later, op 11 februari 2015, aan A kennis gegeven van de voor hem bestemde brief van de Huurcommissie. Hij heeft die diezelfde dag opgehaald.
Evenmin is gebleken dat aan A bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van het inleidende verzoek is aangezegd dat de commissie op 29 januari 2015 zou beslissen. Die omstandigheid is ook niet aan A toe te rekenen omdat de op 23 december 2014 gedateerde uitnodiging voor de zitting van 29 januari 2015 pas op 28 januari 2015 door de Huurcommissie aan de post ter bezorging is aangeboden. Redelijkerwijs kon van A dus ook niet gevergd worden, dat deze bij het secretariaat van de Huurcommissie na 29 januari 2015 navraag zou doen ten einde tijdig kennis te nemen van de mededeling van de beslissing.
Daarenboven is een beroepstermijn van veertien dagen, ook in verhouding met beroepstermijnen in andere civielrechtelijke procedures, kort. De wetgever heeft dat ook onderkend. In het Ontwerp boek 7 van het Burgerlijk Wetboek artikel 246 is de appeltermijn daarom op zes weken bepaald, een termijn die in het onderhavige geval zou hebben volstaan.
Voorts heeft A binnen veertien dagen nadat hij bekend is geworden met de beslissing, beroep daarvan ingesteld.
Gesteld noch gebleken is ten slotte dat B na ommekomst van de (wettelijke) beroepstermijn erop heeft vertrouwd, dat aan de beslissing van de huurcommissie kracht van gewijsde toekwam. B beroept zich ook niet op niet-ontvankelijkheid van het beroep wegens termijnoverschrijding.
Voorgaande brengt mee dat sprake is van een verschoonbare overschrijding van de beroepstermijn.
4.3.
Anders dan A betoogt leveren vormfouten bij de oproeping voor de hoorzitting van de Huurcommissie of klachten over de motivering van de beslissing geen zelfstandige grond voor vernietiging op. Het gerecht beoordeelt de zaak immers opnieuw ten gronde.
4.4.
Het beroep zal worden verworpen. Het beroep van A is erop gebaseerd dat de Huurcommissie de waarde van de woonruimte onjuist heeft vastgesteld. Anders dan A betoogt, wordt de maximale huurprijs voor woonruimte niet bepaald aan de hand van de huidige marktwaarde, maar aan de hand van de totale (historische) bouwkosten, waaronder begrepen de waarde van de grond. Artikel 2 van de HcV bepaalt daarbij – kort gezegd – dat voor woonruimten die op of na 1 maart 1977 voor het eerst in gebruik zijn genomen, de huurprijs per jaar niet meer mag bedragen dan 12% van die bouwkosten. Alleen wanneer het bedrag van bouwkosten, waaronder begrepen de waarde van de grond, van woonruimte door de Huurcommissie op Afl. 100.000,- of meer is vastgesteld, zijn de bepalingen van de HcV die betrekking hebben op de huurprijs, niet meer van toepassing op die woonruimte.
4.5.
Niet gesteld of gebleken is dat de historische bouwkosten van de woonruimte meer dan Afl. 100.000, hebben bedragen. Dat ligt ook niet voor de hand nu de huidige herbouwwaarde Afl. 85.000, zou bedragen volgens het overgelegde taxatierapport.
4.6.
Dat de historische bouwkosten ten tijde van de bouw van de woonruimte – het zou een ‘arbeiderswoning’ uit de operationele dagen van de Lago raffinaderij betreffen – meer dan de door de Huurcommissie vastgestelde Afl. 73.100, hebben bedragen, is niet onderbouwd. Daarbij geldt dat op grond van artikel 2 van de HcV de historische bouwkosten door de Huurcommissie worden geschat en aan deze schatting door een speciaal daartoe in het leven geroepen orgaan geen hoge motiveringseisen kunnen worden gesteld.
4.7.
Voor anticipatie op het ontwerp Burgerlijk Wetboek, boek 7 titel 4 is geen plaats nu in dat ontwerp de maximale huurprijsbepaling ingrijpend wordt gewijzigd terwijl overigens het overgangsrecht in het ontwerp bepaalt dat de HcV voor wat betreft de huurprijsvaststelling van toepassing blijft op huurovereenkomsten aangegaan vóór de inwerkingtreding van titel 4 van Boek 7.
4.8.
Nu B in persoon procedeert blijft een proceskostenveroordeling achterwege.

5.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.J. Noordhuizen, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van dinsdag 8 september 2015 in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.De beroepstermijn is gaan lopen op vrijdag 30 januari 2015