Uitspraak
1.DE PROCEDURE
2.DE VASTSTAANDE FEITEN
3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN
Evenmin is gebleken dat aan A bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van het inleidende verzoek is aangezegd dat de commissie op 29 januari 2015 zou beslissen. Die omstandigheid is ook niet aan A toe te rekenen omdat de op 23 december 2014 gedateerde uitnodiging voor de zitting van 29 januari 2015 pas op 28 januari 2015 door de Huurcommissie aan de post ter bezorging is aangeboden. Redelijkerwijs kon van A dus ook niet gevergd worden, dat deze bij het secretariaat van de Huurcommissie na 29 januari 2015 navraag zou doen ten einde tijdig kennis te nemen van de mededeling van de beslissing.
Daarenboven is een beroepstermijn van veertien dagen, ook in verhouding met beroepstermijnen in andere civielrechtelijke procedures, kort. De wetgever heeft dat ook onderkend. In het Ontwerp boek 7 van het Burgerlijk Wetboek artikel 246 is de appeltermijn daarom op zes weken bepaald, een termijn die in het onderhavige geval zou hebben volstaan.
Voorts heeft A binnen veertien dagen nadat hij bekend is geworden met de beslissing, beroep daarvan ingesteld.
Gesteld noch gebleken is ten slotte dat B na ommekomst van de (wettelijke) beroepstermijn erop heeft vertrouwd, dat aan de beslissing van de huurcommissie kracht van gewijsde toekwam. B beroept zich ook niet op niet-ontvankelijkheid van het beroep wegens termijnoverschrijding.
Voorgaande brengt mee dat sprake is van een verschoonbare overschrijding van de beroepstermijn.