ECLI:NL:OGEAA:2015:3

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
5 februari 2015
Publicatiedatum
13 maart 2015
Zaaknummer
512 van 2014, P-2014/01244
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verklaring van mishandeling en bedreiging in Aruba met vrijspraak voor bedreiging

In deze strafzaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, is een 36-jarige man veroordeeld tot een werkstraf van veertig uur voor mishandeling, gepleegd in mei 2013. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk toebrengen van letsel aan de benadeelde partij, maar werd vrijgesproken van de bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De zitting vond plaats op 15 januari 2015, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. V.A.V. Carlo, en de officier van justitie, mr. E.D. Schwengle, een werkstraf van zestig uur eiste. De benadeelde partij, vertegenwoordigd door mr. H.G. Figaroa, diende een vordering tot schadevergoeding in, die werd afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing.

De rechtbank oordeelde dat de bedreiging niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, omdat de verklaringen van de verdachte en zijn vriend in strijd waren met die van de aangever en zijn moeder. De rechter concludeerde dat de uitlatingen van de verdachte niet voldoende waren om bij de aangever een redelijke vrees voor een misdrijf te wekken. Wat betreft de mishandeling, oordeelde de rechtbank dat de verdachte opzettelijk de benadeelde had geslagen, wat leidde tot letsel en pijn. De rechtbank legde een werkstraf op, waarbij de verdachte ook werd gewaarschuwd dat bij niet-naleving vervangende hechtenis zou worden toegepast. De vordering van de benadeelde partij werd afgewezen, omdat de ingediende factuur niet als bewijs kon dienen voor de geleden schade.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

S T R A F V O N N I S
in de zaak tegen de verdachte:
Verdachte,
geboren op in 1979 in Aruba,
wonende in Aruba.

1.Onderzoek van de zaak

Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 15 januari 2015. De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman, mr. V.A.V. Carlo.
De officier van justitie, mr. E.D. Schwengle, heeft gerekwireerd en gevorderd de verdachte ter zake van beide feiten te veroordelen tot een werkstraf voor de duur van zestig uur, te vervangen door hechtenis voor de duur van dertig dagen indien verdachte deze straf niet naar behoren verricht.
De raadsman heeft verweer gevoerd.
Namens de benadeelde partij heeft zijn advocaat, mr. H.G. Figaroa, ter terechtzitting een vordering tot schadevergoeding ingediend.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd:
1. dat hij op of omstreeks 24 mei 2013 in Aruba, de benadeelde opzettelijk heeft mishandeld, immers heeft hij, verdachte, toen aldaar opzettelijk de benadeelde meermalen althans eenmaal met zijn tot vuist gebalde hand(en) en/of met zijn vlakke hand(en) tegen zijn mond althans gezicht geslagen, waardoor deze werd gewond en/of pijn ondervond;
(artikel 313 lid 1 van het (oude) Wetboek van Strafrecht)
2. dat hij op of omstreeks 24 mei 2013 in Aruba, de benadeelde heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft hij toen aldaar opzettelijk dreigend tegen die Thompson gezegd dat hij, verdachte, Thomson zal doodschieten en/of doden;
(artikel 298 lid 1 van het (oude) wetboek van Strafrecht)

3.Voorvragen

Geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke vereisten voldoet en dus geldig is.
Bevoegdheid van het gerecht
Krachtens de wettelijke bepalingen is het gerecht bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
Redenen voor schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging gebleken.

4.Bewijsbeslissingen

A.
Vrijspraak
Verdachte wordt onder feit 2 – kort gezegd – verweten dat hij de aangever heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht. Naar het oordeel van het gerecht is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte is ten laste gelegd. Het gerecht overweegt daartoe als volgt:
Volgens vaste jurisprudentie is voor de bewezenverklaring van een bedreiging met een misdrijf vereist dat de uitlatingen van de verdachte van dien aard zijn en onder zodanige omstandigheden zijn gedaan dat bij degenen tot wie zij zijn gericht, de redelijke vrees kon ontstaan dat zij slachtoffer van een misdrijf zouden kunnen worden.
Zowel de aangever als zijn moeder, getuige, hebben verklaard dat verdachte de aangever heeft bedreigd. Volgens die verklaringen, zijn verdachte en diens vriend na de vechtpartij tussen de verdachte en de aangever, eerst weggegaan en even later (“ongeveer vijf minuten later” volgens de aangifte) teruggekomen, waarna verdachte tegen de aangever zou hebben gezegd dat hij de aangever waar de verdachte hem dan ook op straat zou zien, zou doodschieten.
Hier tegenover staan de verklaringen van verdachte en zijn vriend, die ten stelligste hebben ontkend dat zij na de vechtpartij zijn teruggegaan naar het huis van de aangever en dat de verdachte toen de aangever zou hebben bedreigd. Beiden hebben voorts verklaard dat het juist de aangever is die tijdens de vechtpartij heeft gezegd dat hij de verdachte zou doden.
Op de ter zitting getoonde videobeelden, die een opname betreft van het moment van de vechtpartij tussen de verdachte en de aangever tot het moment dat de verdachte weggaat, is buiten beeld een vrouwenstem te horen, die zegt “
Give ‘em the gun”en een mannenstem die zegt “…
kill…”. Op de beelden is niet te zien wie degenen zijn die deze – dreigende – woorden hebben gebezigd, noch tot wie deze woorden zijn gericht. Aannemelijk is evenwel dat de vrouwenstem niet die van de verdachte is. Voorts is de mannenstem, gelet op de aangifte en de verklaring van de moeder van de aangever, ook niet die van de verdachte: immers, de verdachte heeft pas nadat hij is teruggekomen de dreigende bewoordingen geuit.
Het gerecht leidt hieruit af dat de woorden die te horen zijn op de videobeelden, afkomstig zijn van de aangever en diens moeder, althans van derden aan de zijde van aangever in het conflict, en dat deze woorden zijn voorafgegaan aan de door verdachte geuite bewoordingen. Gelet hierop is het gerecht van oordeel dat de door verdachte geuite bewoordingen, mede gelet op de context waarbinnen deze zijn geuit, niet van dien aard en onder zulke omstandigheden zijn gedaan dat deze in het algemeen een redelijke vrees bij aangever moet hebben opgewekt, dat hij slachtoffer van een misdrijf zou worden.
De verdachte dient derhalve van het onder feit 2 tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
B. Bewezenverklaring
Verdachte wordt onder feit 1 – kort gezegd – verweten dat hij de aangever heeft mishandeld.
Verdachte heeft ten aanzien van deze beschuldiging vrijspraak bepleit, en daartoe gesteld dat hij weliswaar met de aangever heeft gevochten, maar dat hij niets van de aangever heeft gebroken, zodat hij hem niet heeft mishandeld.
Dit verweer kan niet slagen. Het gerecht overweegt als volgt.
Voor een bewezenverklaring van de ten laste gelegde mishandeling is vereist dat het opzet van verdachte, al dan niet in voorwaardelijke vorm, was gericht op het toebrengen van letsel dan wel pijn. Er is voorwaardelijk opzet op lichamelijk letsel aanwezig indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Of de gedraging van verdachte die aanmerkelijke kans in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.
Het gerecht heeft uit het onderzoek op de terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat het bewezen acht:
dat hij op
of omstreeks24 mei 2013 in Aruba, de benadeelde opzettelijk heeft mishandeld, immers heeft hij, verdachte, toen aldaar opzettelijk de benadeelde meermalen
althans eenmaalmet zijn tot vuist gebalde hand
(en)en
/ofmet zijn vlakke hand
(en)tegen zijn mond
althans gezichtgeslagen, waardoor deze werd gewond en
/ofpijn ondervond;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, zoals doorgestreept in de tekst, is niet bewezen, zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.

5.Bewijsmiddelen

De overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de navolgende wettige bewijsmiddelen zijn vervat.
Voor zover de hieronder opgenomen bewijsmiddelen worden aangeduid als ‘bijlage’, betreft het bijlagen bij het proces-verbaal van het Korps Politie Aruba, Divisie Algemene Recherche, administratienummer A-09/14, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 20 augustus 2013 gesloten en ondertekend door J.A. Campbell en N.E. Jacobus, respectievelijk brigadier en hoofdagent eerste klasse bij voormeld korps.
Voor zover geschriften worden gebruikt, worden deze slechts gebruikt in samenhang met de inhoud van andere bewijsmiddelen, die op hetzelfde feit of dezelfde feiten betrekking hebben.
1. Bijlage 1: een proces-verbaal van aangifte, voor zover inhoudende, als
verklaring van de aangever, afgelegd op 24 mei 2013, -zakelijk weergegeven-:
Vandaag, omstreeks 20.00 uur, liep ik samen met mijn kinderen in noordelijke richting over de Lagoweg richting mijn huis. Gekomen bij mijn huis kwam een grijskleurige auto vanuit noordelijke richting en parkeerde voor mijn huis. Twee mannen stapten uit de auto. Ik herkende een van de mannen als de verdachte. Hij vroeg mij wat ik van hem met derden aan het praten was en of ik aan derden verteld heb dat hij mij niets kan doen. Op dat moment sloeg de verdachte mij onverwachts met zijn vuist op mijn mond.
2. Bijlage 2:
een triage rapport van 24 mei 2013 van Imsan, voor zover inhoudende:
Nursing anamnesis:
(…)
A. pijnkl
(…)
Medical examination
(…)
Diagnose: soft tissue trauma (…)
3. Bijlage 8: een proces-verbaal van verhoor van de verdachte, voor zover inhoudende, als
verklaring van de verdachte, afgelegd op 19 augustus 2013, -zakelijk weergegeven-:
In de maand mei van het jaar 2013 reden mijn vriend en ik richting mijn huis. Onderweg kwamen wij de benadeelde tegen. Ik had tegen mijn vriend gezegd om de auto te stoppen zodat ik de benadeelde kon spreken. Ik stapte uit de auto en zei tegen de benadeelde om niet meer over mij op straat te praten. De benadeelde liep in mijn richting. Ik sloeg de benadeelde met mijn open hand in zijn gezicht. De benadeelde liep weer in mijn richting. Deze keer sloeg ik de benadeelde met mijn tot vuist gebalde hand in zijn gezicht.
4. Het proces-verbaal van de zitting van 15 januari 2015, voor zover inhoudende, de waarneming videobeelden:
- op blz. 2
de eigen waarneming van de rechter:
De rechter neemt het volgende waar:
Het is donker. Twee mannen zijn met elkaar aan het worstelen: de ene is gekleed in een wit T-shirt en de andere heeft een blauw met witte T-shirt aan. De man in het witte T-shirt heeft zijn armen om het lijf van de andere. (…)
De man in het witte T-shirt maakt twee keer een slaande beweging met zijn rechterhand
- op blz. 3:
de verklaring van de verdachte
Op de videobeelden zie je de benadeelde en ik aan het vechten. De benadeelde is degene in het blauwe T-shirt met witte mouwen. Ik ben degene in het witte T-shirt. (…)

6.Kwalificatie en strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Op 15 februari 2014 is een nieuw Wetboek van Strafrecht van Aruba (AB 2012 no. 24, gewijzigd bij AB 2014 no. 11) in werking getreden. Bij de invoering is niet voorzien in overgangsrechtelijke bepalingen, zodat de daarin neergelegde voorschriften onmiddellijk van toepassing zijn geworden. Voor zover de in de tenlastelegging beschreven feiten zijn begaan vóór deze datum, geldt evenwel het navolgende.
Ingevolge artikel 1:1, eerste lid, van dit wetboek is geen feit strafbaar dan uit kracht van een daaraan voorafgegane wettelijke strafbepaling. In het tweede lid van dit artikel is voorts bepaald dat bij verandering in de wetgeving na het tijdstip waarop het feit begaan is, de voor de verdachte gunstigste bepalingen worden toegepast. Deze artikelleden, in onderlinge samenhang bezien, brengen mee dat, voor zover de bepalingen van dit wetboek omtrent de strafwaardigheid van een delict of de zwaarte van de daarop bedreigde sanctie niet gunstiger zijn dan die, welke golden ten tijde van het tijdstip of de periode waarop de aan de verdachte verweten feiten volgens de tenlastelegging zijn gepleegd, de op dat moment geldende bepalingen dienen te worden toegepast. Indien zich naar het oordeel van het gerecht een dergelijk geval voordoet zal dit in dit vonnis, voor zover relevant en niet uitdrukkelijk nader gemotiveerd, tot uitdrukking komen in de kwalificatiebeslissing en de vermelding van de bij de oplegging van een straf of maatregel toegepaste wettelijke voorschriften.
Het bewezenverklaarde levert op:
Mishandeling,
strafbaar gesteld bij artikel 313 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
Het bewezenverklaarde is strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid ervan opheffen of uitsluiten.

7.Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid opheffen of uitsluiten.

8.Oplegging van straf of maatregel

Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht het gerecht na te noemen beslissing passend. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling door iemand een vuistslag in het gezicht toe te dienen. Door zijn handelen heeft verdachte pijn en letsel bij het slachtoffer veroorzaakt en heeft hij de lichamelijke integriteit van het slachtoffer aangetast.
Het gerecht ziet hierin aanleiding om aan verdachte, conform de vordering van de officier van justitie, een onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen.

9.Benadeelde partij

De benadeelde partij heeft een vordering ingediend strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van Afl. 490,= voor kosten die hij heeft moeten maken in verband met zijn opgelopen letsel.
Ter zitting heeft de advocaat van de benadeelde partij, mr. H.G. Figaroa, namens de benadeelde partij een kopie van een factuur overgelegd van “
All Care Dental Clinic”, waaruit blijkt dat de benadeelde partij een contante betaling heeft verricht tot een bedrag van 490,00. Op de factuur, die een uitdraai is van een computerbestand, zijn echter de datum en het bedrag met de hand geschreven, zodat naar het oordeel van het gerecht deze factuur niet tot bewijs kan dienen van de door de benadeelde partij geleden schade ten gevolge van de mishandeling. Zijn vordering dient derhalve, als zijnde onvoldoende onderbouwd, te worden afgewezen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is mede gegrond op artikel 1:45 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

Het gerecht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde zoals in rubriek 4A omschreven heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit zoals hierboven bewezen geacht heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en de verdachte hiervoor strafbaar;
kwalificeert het bewezenverklaarde als hierboven omschreven;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van
veertig (40) uur;
beveelt dat, voor het geval de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van
twintig (20) dagen;
wijst de vordering van de benadeelde partij af.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. N.K. Engelbrecht en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit gerecht op 5 februari 2015, in tegenwoordigheid van de griffier.