In deze zaak, die op 16 september 2015 werd behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, vorderde A, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. G. de Hoogd, de opheffing van een executoriaal beslag dat was gelegd op de inboedel van haar woning. Het beslag was gelegd op 27 maart 2015 ten laste van haar broer, de debiteur, die op dat moment op het adres van A stond ingeschreven. A stelde dat de inboedel haar eigendom was en dat deze zich niet op de bodem van de debiteur bevond op het moment van beslaglegging. Land Aruba, vertegenwoordigd door mevrouw mr. Geerman-Ruiz, voerde verweer en vorderde A in de proceskosten te veroordelen.
De rechter oordeelde dat A voldoende spoedeisend belang had bij haar vordering, aangezien het beslag was gelegd op zaken waarvan zij stelde dat deze haar eigendom waren. De rechter merkte op dat Land Aruba niet voldoende had aangetoond dat A geen spoedeisend belang had. De rechter ging voorbij aan stellingen van Land Aruba met betrekking tot een inbeslaggenomen auto, omdat de vordering enkel betrekking had op de inboedel.
De rechter concludeerde dat de vordering van A voor toewijzing in aanmerking kwam. Het gerecht oordeelde dat Land Aruba het beslag op de inboedel van A binnen twee dagen na betekening van het vonnis moest opheffen. Daarnaast werd Land Aruba veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan A, die werden begroot op Afl. 450 aan griffierecht, Afl. 227,55 aan explootkosten en Afl. 1.500 aan salaris van de gemachtigde. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.