In deze zaak, die werd behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, stond de vraag centraal of de naamloze vennootschap Island Finance Aruba N.V. te veel rente berekende op een door de gedaagde geleend bedrag. De procedure begon met een tussenvonnis op 25 februari 2015, gevolgd door een conclusie van dupliek in reconventie van Island Finance en een akte van de gedaagde. De kern van het geschil was de rente van twee procent per maand die door Island Finance werd gehanteerd. Het Hof stelde vast dat partijen in beginsel vrij zijn om de rente te bepalen, maar dat deze vrijheid begrensd is door de goede zeden. Het Hof oordeelde dat de overeengekomen rente van 18 procent per jaar, ofwel 1,5 procent per maand, in dit geval als onredelijk moest worden beschouwd.
Het gerecht constateerde dat de lening een persoonlijke lening betrof, waarbij de rentevergoeding aan het begin van de looptijd werd vastgesteld. Het Arubaanse recht biedt geen bijzondere bescherming voor consumenten tegen hoge rentevergoedingen, wat betekent dat partijen in principe vrij zijn om hun voorwaarden te bepalen. De gedaagde had echter geen bijzondere gronden aangevoerd waarom de overeengekomen rente als onredelijk of in strijd met de goede zeden zou moeten worden beschouwd.
Het gerecht oordeelde dat de gedaagde voldoende op de hoogte was van de voorwaarden van de lening, inclusief de rente en de totale kosten. De vordering van Island Finance tot betaling van de rente en de hoofdsom werd toegewezen, evenals de buitengerechtelijke incassokosten van 15%. De zaak werd naar de rolzitting verwezen voor verdere uitlatingen van Island Finance, waarbij de gedaagde de mogelijkheid had om te reageren. Het vonnis werd uitgesproken op 9 september 2015 door rechter W.J. Noordhuizen, die de zaak aanhield voor verdere beslissingen.