In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba werd behandeld, heeft eiser een vordering ingesteld tegen gedaagde op basis van ongerechtvaardigde verrijking. Eiser, die jarenlang samenwoonde met gedaagde, stelt dat hij financieel heeft bijgedragen aan verschillende vermogensbestanddelen die op naam van gedaagde staan, waaronder onroerend goed en een discotheek. Eiser verzoekt om een veroordeling tot betaling van de helft van de waarde van deze vermogensbestanddelen, vermeerderd met wettelijke rente. Gedaagde verzet zich tegen de vordering en stelt dat er geen sprake is van ongerechtvaardigde verrijking, aangezien de vermogensbestanddelen op haar naam staan en zij deze heeft verworven zonder dat eiser daar recht op heeft.
De procedure omvatte verschillende processtukken, waaronder een inleidend verzoekschrift en conclusies van antwoord, repliek en dupliek. Tijdens de comparitie van partijen op 22 april 2014 werd duidelijk dat er eerder al een procedure had plaatsgevonden over een vergelijkbare kwestie, waarbij het Gemeenschappelijk Hof de vordering van eiser had afgewezen. De rechter oordeelt dat eiser niet voldoende heeft aangetoond dat gedaagde ongerechtvaardigd is verrijkt en dat hij zelf ook heeft geprofiteerd van de gezamenlijke inkomsten uit de vermogensbestanddelen. De rechter wijst de vordering van eiser af en veroordeelt hem in de proceskosten van gedaagde.
De uitspraak werd gedaan op 7 oktober 2015 door mr. P.A.H. Lemaire, en de rechter verleent partijen kosteloze admissie, wijst de vordering af en legt de kosten van de procedure op aan eiser.