ECLI:NL:OGEAA:2015:39
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- W.J. Noordhuizen
- Rechtspraak.nl
Vonnis inzake lening of schenking tussen partijen met bewijsvoering via WhatsApp
In deze zaak, die diende voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, heeft eiser [eiser] een vordering ingesteld tegen gedaagde [gedaagde] tot betaling van Afl. 4.200, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. Eiser stelt dat hij dit bedrag aan gedaagde heeft geleend, maar dat gedaagde in gebreke is gebleven om het geleende bedrag terug te betalen. Gedaagde heeft verweer gevoerd en vordert op zijn beurt dat eiser in de kosten wordt veroordeeld en dat een conservatoire derdenbeslag wordt opgeheven.
De procedure omvatte onder andere een tussenvonnis van 15 oktober 2014 en een mondelinge behandeling op 10 december 2014. Eiser heeft als bewijs WhatsApp-berichten overgelegd waaruit zou moeten blijken dat de lening daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Gedaagde ontkent niet dat er communicatie via WhatsApp heeft plaatsgevonden, maar betwist de authenticiteit van de overgelegde berichten en stelt dat deze gemanipuleerd zijn. Gedaagde heeft de berichten gewist na het beëindigen van de relatie, waardoor hij niet kan aantonen wat de inhoud van de berichten was.
Het gerecht heeft geoordeeld dat eiser de feiten moet bewijzen die zijn vordering ondersteunen. Dit bewijs kan geleverd worden door een deskundigenonderzoek naar de WhatsApp-berichten. Het gerecht is voornemens om een deskundige te benoemen die moet vaststellen of de overgelegde berichten daadwerkelijk tussen partijen zijn uitgewisseld of dat ze zijn gemanipuleerd. Eiser moet zijn mobiele telefoon ter beschikking stellen aan de deskundige, en indien nodig moet ook gedaagde haar telefoon beschikbaar stellen. Eiser zal de kosten van het deskundigenonderzoek moeten voorschieten.
De zaak is aangehouden voor verdere behandeling en zal op 17 juni 2015 opnieuw op de rol komen voor akte uitlating door eiser over de deskundige en de bijbehorende vragen. Het vonnis is uitgesproken door mr. W.J. Noordhuizen op 20 mei 2015 in aanwezigheid van de griffier.