ECLI:NL:OGEAA:2015:395

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
7 oktober 2015
Publicatiedatum
8 oktober 2015
Zaaknummer
A.R. 949 van 2015
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.J. Noordhuizen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake huurovereenkomst en betalingsverplichtingen tussen Eiser en Gedaagden

In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba werd behandeld, vorderde Eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.C. Samuels, een hoofdelijke veroordeling van Gedaagden tot betaling van Afl. 22.701,40, vermeerderd met incassokosten en wettelijke rente. Eiser stelde dat Gedaagden tekortgeschoten waren in de nakoming van hun verplichtingen uit de huurovereenkomst. Gedaagden, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.B.A. Coffie, voerden verweer en vroegen om veroordeling van Eiser in de proceskosten.

De rechter oordeelde dat Gedaagden niet konden ontkennen dat zij gebruik hadden gemaakt van de woning van Eiser, ondanks het ontbreken van de originele huurovereenkomst. De rechter concludeerde dat er sprake was van een huurovereenkomst en dat Gedaagden na het verstrijken van de huurtermijn de woning niet hadden ontruimd. Eiser vorderde ook schadevergoeding voor de periode waarin hij de woning niet kon verhuren, wat door de rechter werd toegewezen. Daarnaast vorderde Eiser betaling van utiliteitsrekeningen, waarvan de hoogte niet werd betwist, met uitzondering van de kosten voor de maand november 2013.

De rechter wees de vorderingen van Eiser grotendeels toe, met uitzondering van enkele onderdelen die niet voldoende onderbouwd waren. Gedaagden werden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van Afl. 21.663,61, vermeerderd met wettelijke rente, en moesten de proceskosten van Eiser vergoeden. Het vonnis werd uitgesproken op 7 oktober 2015.

Uitspraak

Vonnis van 7 oktober 2015
Behorend bij A.R. 949 van 2015
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
Eiser,
te Aruba,
hierna ook te noemen: Eiser,
gemachtigde: de advocaat mr. R.C. Samuels,
tegen:
Gedaagden 1
en
Gedaagden 2,
te Aruba,
hierna ook te noemen: Gedaagden,
gemachtigde: de advocaat mr. C.B.A. Coffie.

1.DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift;
- de conclusie van antwoord.
De zaak is daarna verwezen naar de rol voor vonnis.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Eiser is eigenaar van de woning (Adres) te Aruba.
2.2
Gedaagden hebben van die woning gebruik gemaakt van 8 oktober 2012 tot 5 november 2013.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1
Eiser vordert – uitvoerbaar bij voorraad – hoofdelijke veroordeling van Gedaagden tot betaling van Afl. 22.701,40, te vermeerderen met incassokosten en met de wettelijke rente, met veroordeling van Gedaagden tot vergoeding van de proceskosten waaronder de beslagkosten.
3.2
Eiser grondt de vordering erop dat Gedaagden toerekenbaar tekortgeschoten zijn in de nakoming van de uit een huurovereenkomst voortvloeiende verplichtingen.
3.3
Gedaagden voeren hiertegen verweer, met vordering – uitvoerbaar bij voorraad – tot veroordeling van Eiser in de proceskosten.

4.DE BEOORDELING

4.1.
Gedaagden ontkennen dat Eiser een rechtsvordering heeft op hen beiden omdat de originele huurovereenkomst niet is overgelegd. Daarmee ontkennen Gedaagden niet dat zij gebruik van de woning van Eiser hebben gemaakt. Bij gebrek aan enige toelichting op welke titel dat gebruik dan anders zou zijn gebaseerd gaat het gerecht er in dit geding vanuit dat sprake was van een huurovereenkomst tussen partijen tegen de in de door Eiser als productie 2 overgelegde condities.
4.2.
Niet gemotiveerd betwist is dat Eiser al in januari 2013 met Gedaagde 1 per e-mail heeft gecorrespondeerd met betrekking tot het feit dat Gedaagden achterstallig waren met de betaling van huur. Niet gemotiveerd betwist is dat partijen daarna medio 2014 via WhatsApp contact hebben gehad over de huurbetalingsachterstand en de mogelijkheid ter zake een vaststellingsovereenkomst te sluiten. Nadien zijn Gedaagden bij brief van 10 november 2014 in gebreke gesteld en is hen een laatste mogelijkheid geboden het geschil in der minne te regelen. Het beroep van Gedaagden op overschrijding van de klachttermijn en/of rechtsverwerking met betrekking tot de huurbetalingsachterstand stuit daarop af. Dat de huur betaald moest worden aan de schoonzus van Eiser doet daaraan niet af. De stelling dat Gedaagden zich niet kunnen voorstellen dat zij Afl. 11.150, huurbetalingsachterstand hebben vormt geen voldoende gemotiveerd verweer tegen de hoogte van de vordering.
4.3.
Niet betwist is dat Gedaagden na ommekomst van de overeengekomen termijn van 1 jaar de woning niet hebben ontruimd. Ingevolge artikel 7A:1590 BW ontstaat, wanneer de huurder na ommekomst van de oorspronkelijke termijn in het genot van het gehuurde is gebleven, “een nieuwe huur waarvan de gevolgen worden geregeld bij de artikelen tot mondelinge verhuren betrekkelijk”. Ook aangenomen dat na ommekomst van de oorspronkelijk overeengekomen termijn geen sprake was van verlening van de huurovereenkomst conform artikel 5 geldt dus dat aan de huur geen einde is gekomen op 7 oktober 2013. Op 5 november 2013 hebben Gedaagden de woning wel verlaten maar gesteld noch gebleken is dat zij de huurovereenkomst voor- of nadien hebben opgezegd. Gedaagden waren in beginsel dus onverminderd gehouden de huur te betalen.
4.4.
Volgens Eiser heeft hij de woning in april 2014 [1] aan een ander kunnen verhuren. Eiser vordert daarom ‘schade’ van vijf maanden huur ad Afl 10.000,. Kennelijk bedoelt Eiser daarmee dat hij betaling van de overeengekomen huur vordert tot het moment dat partijen het erover eens zijn, dat aan de huurovereenkomst in ieder geval een einde is gekomen, te weten in april 2014 toen Eiser de leegstaande woning aan een derde kon verhuren. Die vordering is toewijsbaar. Of Eiser de woning feitelijk eerder aan een derde heeft verhuurd doet er niet toe omdat Eiser kennelijk nakoming van de uit de nog niet beëindigde huurovereenkomst voortvloeiende betalingsverplichting vordert en geen schadevergoeding. Geen rechtsregel belet Eiser dezelfde woning in dezelfde periode twee keer te verhuren. Nadere bewijslevering kan achterwege blijven.
4.5.
Zijdens Eiser wordt aanspraak gemaakt op Afl. 2.426,40 aan utiliteitsrekeningen. Gedaagden weerspreken tot betaling daarvan gehouden te zijn.
4.6.
Anders dan Eiser stelt blijkt uit de overgelegde stukken niet dat Gedaagden deze vordering erkennen. Getuigenbewijs is niet aangeboden. Niet weersproken is evenwel dat Gedaagden gehouden zijn de voor het gebruik van de utiliteitsvoorzieningen met betrekking tot de woning, die op naam van Eiser zijn blijven staat, te betalen. De hoogte daarvan wordt niet weersproken, met uitzondering van de maand november 2013. Nu tussen partijen vaststaat dat Gedaagden de woning in op 5 november 2013 hebben verlaten valt niet in de zien waarom zij het verbruik over die gehele maand moeten betalen. Daaraan doet niet af dat de huurovereenkomst voortduurde. Het gaat hier immers om geleverde goederen. Een bedrag van Afl. 21.663,61 komt dus voor toewijzing in aanmerking nu niet duidelijk is gemaakt hoeveel het verbruik over de eerste vijf dagen van de maand is geweest.
4.7.
Ten slotte vordert Eiser nog vergoeding van schade wegens tekortkoming in de nakoming van de opleveringsplicht van Gedaagden Ook dit deel van de vordering is niet erkend. Gesteld noch gebleken is voorts dat Gedaagden ter zake het herstel na beëindiging van de huurovereenkomst in gebreke zijn gesteld. Eiser is kennelijk meteen zelf tot herstel over gegaan en wenst de kosten daarvan nu te verhalen. Dit deel van de vordering zal worden afgewezen.
4.8.
Eiser maakt niet duidelijk hoe groot de buitengerechtelijke kosten zijn geweest, noch beroept hij zich ter zake op een overeengekomen forfaitair bedrag. De vordering zal worden afgewezen.
4.9.
De verschuldigdheid van wettelijke rente is niet separaat bestreden. De borgsom van Afl. 2.000, wordt van het verschuldigde afgetrokken. Deze is ten onrechte verrekend met de niet-toewijsbare schadevergoeding.
4.10.
Als de in overwegende mate in het ongelijk te stellen partij zullen Gedaagden de proceskosten van Eiser moeten vergoeden.

5.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
veroordeelt Gedaagden hoofdelijk tot betaling aan Eiser van een bedrag van Afl. 21.663,61, te vermeerderen met de wettelijke rente, steeds over het saldo van de dan openstaande hoofdsom vanaf 11 mei 2015 tot de dag waarop volledig zal zijn betaald;
veroordeelt Gedaagden in de kosten van de procedure, die tot de datum van uitspraak aan de kant van Eiser worden begroot op Afl. 750, aan griffierecht, Afl. 1.102,85 aan explootkosten en Afl. 1.800, aan salaris van de gemachtigde;
verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. J. Noordhuizen rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 7 oktober 2015 in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Het jaartal genoemd onder 10 van het inleidend verzoek berust kennelijk op een typefout.