In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, is op 19 mei 2015 uitspraak gedaan in een verzoekschrift dat was ingediend door de vader van de minderjarige D. De vader, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. P.M.E. Mohamed, verzocht om een verklaring voor recht op basis van artikel 1:26 van het Burgerlijk Wetboek van Aruba. Dit verzoek was gerelateerd aan een eerdere uitspraak van een Dominicaanse rechtbank van 25 januari 2012, waarin de zorg voor de minderjarige aan de vader was toegewezen. De moeder van de minderjarige, die in de Dominicaanse Republiek woont, was niet verschenen op de zitting, ondanks dat zij daartoe was opgeroepen.
De feiten van de zaak tonen aan dat de minderjarige sinds september 2011 bij de vader in Aruba woont, maar illegaal verblijft. De vader had de minderjarige erkend en de moeder had eerder ingestemd met de zorgoverdracht aan de vader. Het gerecht beoordeelde het verzoek en concludeerde dat de eerdere uitspraak van de Dominicaanse rechtbank niet vatbaar was voor opname in het register van de burgerlijke stand in Aruba, omdat de registers geen informatie bevatten over de zorg voor minderjarigen. Hierdoor was het verzoek van de vader niet toewijsbaar.
De beslissing van het gerecht was om het verzoek af te wijzen, wat op 19 mei 2015 werd uitgesproken door rechter E.M.D. Angela in aanwezigheid van de griffier. Deze uitspraak benadrukt de juridische complicaties rondom internationale zorgkwesties en de erkenning van buitenlandse uitspraken in Aruba.