ECLI:NL:OGEAA:2015:441

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
21 oktober 2015
Publicatiedatum
2 november 2015
Zaaknummer
A.R. no. 3691 van 2012
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van overeenkomsten en terugbetaling van investeringen in amusementspark project

In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba is behandeld, hebben eisers, allen wonende in Venezuela, vorderingen ingesteld tegen gedaagde Y, die in Aruba woont. De eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigden, hebben Y aangeklaagd wegens toerekenbaar tekortschieten in zijn contractuele verplichtingen met betrekking tot investeringen in het amusementspark project Danish Park N.V. De procedure heeft een lange voorgeschiedenis, waarbij eerder vonnissen zijn uitgesproken en aanvullende zekerheid is gesteld door de eisers. De eisers vorderen onder andere de ontbinding van de overeenkomsten met Y en terugbetaling van de door hen gestorte bedragen, die Y zou hebben beheerd voor investeringen in het amusementspark.

Het Gerecht heeft vastgesteld dat Y zijn verplichtingen niet is nagekomen en dat hij toerekenbaar tekort is geschoten. De eisers hebben voldoende bewijs geleverd van de bedragen die zij hebben gestort, terwijl Y niet in staat is geweest om zijn verweer te onderbouwen. Het Gerecht heeft geoordeeld dat de overeenkomsten tussen de partijen ontbonden dienen te worden en dat Y verplicht is om de ontvangen gelden terug te betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De vorderingen van de eisers zijn in grote lijnen toegewezen, met uitzondering van enkele vorderingen die onvoldoende feitelijke grondslag hadden. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken op 21 oktober 2015 door mr. A.H.M. van de Leur.

Uitspraak

Vonnis van 21 oktober 2015
Behorend bij A.R. no. 3691 van 2012
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS in de zaak van:

1.Eiser sub 1,

2.
Eiseres sub 2,
3.
Eisers sub 3,
4.
Eiser sub 4,
5.
Eiser sub 5,
6.
Eiser sub 6,
7.
Eisers sub 7,
allen wonende in Venezuela en domicilie kiezende
in Aruba ten kantore van hun gemachtigde,
eisers in de hoofdzaak, verweerders in de incidenten,
hierna te noemen: “X e.a.”,
gemachtigden: mrs. M.B. Boyce en A.P. Kranenburg,
tegen:
Y,
wonende in Aruba,
gedaagde in de hoofdzaak, eiser in de incidenten,
hierna te noemen: “Y”,
gemachtigde: mr. C. Helen Lejuez.

1.DE PROCEDURE IN DE HOOFDZAAK EN IN DE INCIDENTEN

1.1
Het verloop van de procedure tot 22 oktober 2014 blijkt uit het vonnis van dit Gerecht van die datum. X e.a. hebben de bij dat vonnis gelaste aanvullende zekerheid tijdig betaald, en het bij dat vonnis bepaalde pleidooi heeft plaatsgevonden op 5 december 2014. Eisers sub 1, 2, 4, en 6 zijn toen samen met hun gemachtigden ter zitting verschenen. De overige eisers zijn bij hun gemachtigde verschenen, en Y is samen met zijn gemachtigde verschenen. De gemachtigden van partijen hebben in twee termijnen het woord gevoerd - zulks mede aan de hand van overgelegde pleitnota’s, beiden voorzien van toegelaten producties - en hebben gereageerd of kunnen reageren op elkaars stellingen.
1.2
Als aanvulling op de rubriek “DE PROCEDURE” van het vonnis van 22 oktober 2014 heeft te gelden dat na dupliek X e.a. op 11 juni 2014 een akte houdende uitlatingen producties en op 10 september 2014 een akte houdende uitlating ter zake van de door hen verzochte wijziging van eis alsmede ter zake van het verzoek van X e.a. tot het stellen van aanvullende zekerheid hebben genomen.
1.3
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN IN DE HOOFDZAAK

2.1
Bij toegelaten wijziging van eis en de grondslagen vorderen X e.a. dat het Gerecht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
a. de tussen elk van X e.a. en Y gesloten overeenkomsten verband houdende met investeringen in het amusementspark project Danish Park N.V., h.o.d.n. “[amusementspark]”, ontbindt;
b. Y veroordeelt tot (terug)betaling van:
-US$ 225.311,66 aan eiser sub 1 te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de stortingsdatum 25 januari 2010, 23 maart 2010, 14 april 2010, 10 juni 2010 en 8 februari 2011 tot de dag der algehele voldoening;
-US$ 155.000,00 aan eiseres sub 2 te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de stortingsdatum 1 februari 2010, 18 maart 2010, 29 maart 2010, 5 april 2010, 6 augustus 2010 en 6 december 2010;
-US$ 144.065,52 aan eiseres sub 3 te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de stortingsdatum 20 oktober 2009, 5 april 2010, 27 december 2010, 18 februari 2010, en 23 februari 2010;
-US$ 155.000,00 aan eiser sub 4 te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de stortingsdatum 14 september 2009, 22 december 2009, 12 januari 2010, 26 januari 2010, 18 maart 2010, 27 maart 2010, 6 april 2010, 29 december 2010, 16 maart 2011, 30 juni 2011 en 8 februari 2011;
-US$ 122.132,11 aan eiser sub 5 te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de stortingsdatum 15 september 2009, 27 december 2010, 18 februari 2010 en 23 februari 2010;
-US$ 112.655,79 aan eiser sub 6 te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de stortingsdatum 22 december 2009, 1 oktober 2010 en 16 februari 2011;
-US$ 67.851,64 aan eiseres sub 7 te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de stortingsdatum 9 december 2009, 23 februari 2010, 18 februari 2010, 31 maart 2011;
c. Y voorts veroordeelt om, ten titel van vergoeding van in verband met voormeld project gemaakte kosten, te voldoen aan:
-eiser sub 1: US$ 2.165,70;
-eiseres sub 2: US$ 2.165,70 ;
-eiseres sub 3: US$ 2.165,70;
-eiser sub 4: US$ 2.165,70;
-eiser sub 5: US $2.165,70;
-eiser sub 6: US $ 2.165,70;
-eiseres sub 7: US$ 2.165,70;
d. Y voorts veroordeelt om, ten titel van vergoeding van verlies van rendement op hun inbreng, te voldoen aan:
-eiser sub 1: US$ 127.439,36;
-eiseres sub 2: US$ 91.309,81;
-eiseres sub 3: US$ 90.015,20;
-eiser sub 4: US$ 90.245,63;
-eiser sub 5: US$ 79.342,18;
-eiser sub 6: US$ 71.898,10;
-eiseres sub 7: US$ 39.588,38,
te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 5 februari 2014 tot aan de algehele voldoening;
e. Y voorts veroordeelt om ten titel van vergoeding van buitengerechtelijke kosten aan elk van X e.a. te betalen een bedrag van
US$ 1.675,95, zijnde 1/7 deel van de in totaal gemaakte buitengerechtelijke kosten ad
US$ 11.731,65, en in de kosten van dit geding, die van de gelegde beslagen daaronder begrepen, alles te vermeerderen met wettelijke rente.
2.2
Y voert verweer en concludeert dat X e.a. niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in het door hen verzochte, althans tot afwijzing daarvan, en tot opheffing van het door X e.a. ten laste van hem gelegde conservatoire beslag, althans dat het Gerecht X e.a. beveelt tot opheffing van dat beslag.
2.3
Voor zover van belang worden de stellingen van partijen hierna besproken.

3.DE VERDERE BEOORDELING IN DE HOOFDZAAK

3.1
Er zijn gronden gesteld noch gebleken waaruit volgt dat X e.a. niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in het door hen verzochte. Indien X e.a. geen vorderingsrechten hebben op Y, moeten hun rechtsvorderingen worden afgewezen. Het ontvankelijkheidsverweer van Y wordt verworpen.
3.2
Vast staat tussen partijen het volgende. X e.a. hebben krachtens een ieder voor zich met Y gesloten overeenkomst ieder voor zich gelden gestort op de privebankrekening van Y met het oog op investering in het door bij partijen genoegzaam bekende door Danish Park N.V. te exploiteren in Aruba te construeren amusementspark “[amusementspark]”. Afgesproken was tussen partijen dat Y die gelden zou beheren en voor die investering zou aanwenden. Danish Park N.V. (hierna: de onderneming) is ten behoeve van voormelde exploitatie op enig moment opgericht, en uit voormelde overeenkomsten volgt dat X e.a. op enig moment medeaandeelhouders zouden worden in de onderneming. X e.a. hebben nimmer aandelen in de onderneming verkregen. De onderneming is inmiddels “
gestaakt”. In het licht van dit alles wordt het volgende overwogen.
3.3
X e.a. hebben met producties en met een helder overzicht (als productie bij pleidooi) gesteld hoeveel geld ieder van hen precies heeft gestort op de privebankrekening van Y met het oog op voormelde investering. Die stelling en die bedragen heeft Y onvoldoende onderbouwd bestreden. Het had te dezen op de weg gelegen van Y om zijn verweer te staven met bankafschriften waaruit kon blijken welke mindere bedragen X e.a. hadden gestort. Het nalaten daarvan komt en blijft voor rekening en risico van Y. Vast komt te staan dat de volgende eisers de volgende bedragen hebben gestort op bedoelde bankrekening van Y:
-eiser sub 1: US$ 225.351,66;
-eiseres sub 2: US$ 155.000,--;
-eiseres sub 3: US$ 144.065,52;
-eiser sub 4: US$ 155.000,--;
-eiser sub 5: US$ 122.132,11;
-eiser sub 6: US$ 112.656,14;
-eiseres sub 7: US$ 67.851,64.
3.4
Anders dan X e.a. stelt Y bevrijdend dat hij voormelde gelden voor en ten behoeve van X e.a. heeft geïnvesteerd op de wijze zoals volgens hem tussen partijen is overeengekomen. Vooralsnog daargelaten het antwoord op de vraag op welke wijze precies of ten behoeve waarvan precies voormelde gelden moesten worden geïnvesteerd heeft Y in het licht van het te dezen gemotiveerd gevoerde verweer van X e.a. geen of onvoldoende inzicht gegeven ter zake van wat precies en wanneer precies hij de door X e.a. onder hem gestorte gelden ter investering heeft aangewend. Het had te dezen op de weg van Y gelegen om voor het Gerecht en voor X e.a. helder en verificatoir uiteen te zetten wanneer precies welke apparatuur precies, wanneer precies welke renovatiewerkzaamheden precies en wanneer precies welke aanlegwerkzaamheden van het amusementspark hij met de gelden van X e.a. heeft aangekocht of heeft laten uitvoeren. Het enkele overleggen van twee jaarrekeningen de onderneming betreffende zonder een (heldere) toelichting daarop heeft niet als zodanig te gelden. Niet vast komt daarom te staan dat Y de door X e.a. onder hem gestorte gelden voor of ten behoeve van X e.a. heeft aangewend op de wijze zoals volgens Y tussen partijen is overeengekomen, en evenmin komt vast te staan dat Y die gelden anderszins heeft ingebracht in de onderneming. Eén en ander brengt mee dat vast komt te staan dat Y ter zake van zijn contractuele verplichtingen jegens X e.a. toerekenbaar tekort is geschoten.
3.5
Ter zake van de vraag of en wanneer Y ter zake van zijn contractuele investeringsverplichtingen jegens X e.a. in (voor de ontbinding van de tussen partijen gesloten overeenkomsten vereiste) verzuim is geraakt wordt het volgende overwogen. X e.a. stellen in dit verband dat Y krachtens de door X e.a. met Y gesloten overeenkomsten in verbinding met het bepaalde in artikel 60 WvK uiterlijk op 11 december 2009 de door hen onder Y gestorte gelden had moeten inbrengen in de onderneming, omdat op die datum - en dat hebben X e.a. niet of onvoldoende bestreden gesteld - de onderneming bij akte is opgericht. Door die verplichting op die uiterlijke datum niet na te komen, is Y volgens X e.a. zonder ingebrekestelling in verzuim geraakt. Die door Y bestreden stellingen missen naar het oordeel van het Gerecht voldoende grondslag. Dat Y de door X e.a. onder hem gestorte gelden had moeten inbrengen in de onderneming zoals gesteld door X e.a. volgt niet uit de tekst van de overeenkomst (productie 1 bij conclusie van antwoord, waarbij heeft te gelden dat X e.a. de juistheid van de vertaling van die in het Spaans geredigeerde oorspronkelijke overeenkomst - die te dezen gelijkluidend is aan de overige overeenkomsten - niet hebben bestreden), en X e.a. hebben niet of niet voldoende helder gesteld dat partijen bij het sluiten van die overeenkomsten hebben bedoeld en/of dat X e.a. redelijkerwijze mochten begrijpen dat de gelden in de onderneming moesten worden gebracht zoals door hen gesteld. Vorenstaande in verbinding met het gegeven dat X e.a. (subsidiair) geen andere datum hebben gesteld waarop volgens hen Y in verzuim is geraakt, neemt het Gerecht als datum waarop dat verzuim is ingetreden de datum van indiening van het inleidend verzoekschrift in aanmerking, te weten 14 december 2012.
3.6
Voormeld verzuim en het gegeven dat is gesteld noch gebleken dat de tekortkomingen van Y de ontbinding van de tussen partijen gesloten overeenkomsten niet rechtvaardigt, zal het Gerecht overgaan tot ontbinding van die overeenkomsten per datum van de uitspraak van dit vonnis. De vordering van X e.a. onder a. zal in dier voege worden toegewezen.
3.7
De toe te wijzen ontbinding brengt ingevolge artikel 6:271 BW met zich dat op Y de verbintenis rust tot ongedaanmaking van de prestaties die hij telkens heeft ontvangen van X e.a.. Met andere woorden: Y dient de door hem van X e.a. ontvangen gelden aan hen terug te betalen. Dat betekent dat de vorderingen van X e.a. onder b. eveneens zullen worden toegewezen, met dien verstande dat wettelijke rente telkens eerst verschuldigd is vanaf de dag gelegen na de datum van uitspraak van dit vonnis, omdat eerst op die uitspraakdatum bedoelde terugbetalingsverplichtingen ontstaan. In dit verband is gesteld noch gebleken dat de tussen partijen gesloten overeenkomsten op enige eerdere datum buitengerechtelijk zijn ontbonden.
3.8
De vorderingen onder c. worden afgewezen, omdat die door Y bestreden vorderingen voldoende feitelijke grondslag missen. Met name is niet gesteld ter zake waarvan precies en wanneer precies er “
in verband met het project” kosten zijn gemaakt door X e.a.. Met het in dit verband enkele verwijzen naar een aantal producties voldoen X e.a. niet aan de ook op hen rustende stelplicht.
3.9
Vorenstaande geldt mutatis mutandis ook voor het onder d. gevorderde. Het had in dit verband op de weg van X e.a. gelegen om hun stelling met stukken te onderbouwen waaruit verificatoir kon blijken hoeveel rendement er naar verwachting zou worden behaald indien bedoeld amusementspark tot stand was gekomen. Gesteld noch gebleken is in dit verband voorts welke investeringen X e.a. precies voor ogen hadden indien zij hun gelden niet onder Y hadden gestort, en evenmin is gesteld of gebleken welk rendement daarmee te behalen viel. Ook in dit verband had het op de weg van X e.a. gelegen om de tussen partijen gesloten overeenkomsten (per 14 december 2012) buitengerechtelijk te ontbinden, zodat zij ter zake van vergoeding van schade als mogelijk gevolg van vertraging van terugbetaling van hun gelden in aanmerking zouden komen voor betaling van wettelijke rente (zijnde een forfaitair vastgestelde schadevergoeding). Het is dan ook terecht dat X e.a. in hun pleitnota onder 5.3 (slot) zelf op dat scenario wijzen.
3.1
De vordering ter zake van vergoeding van door X e.a. buiten rechte gemaakte kosten zal eveneens worden afgewezen, omdat ook die door Y bestreden vordering voldoende feitelijke grondslag mist. Het had ook hier op de weg van X e.a. gelegen om te stellen welke werkzaamheden er precies zijn verricht buiten rechte. Het in dit verband zonder heldere toelichting verwijzen naar producties heeft niet te gelden als invulling van de ook te dezen op X e.a. rustende stelplicht.
3.11
In de uitkomst van deze procedure - partijen zijn over en weer substantieel in het (on)gelijk gesteld - ziet het Gerecht aanleiding om de proceskosten tussen hen te compenseren, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
3.12
Wat betreft de stelling van Y, dat het bij partijen genoegzaam bekende ten laste van Y gelegde conservatoire beslag wegens ongefundeerde vrees voor verduistering van het beslagobject ten onrechte is gelegd en daarom moet worden opgeheven, wordt het volgende overwogen. Dat beslag is door dit veroordelend vonnis van rechtswege overgegaan in executoriaal beslag. Dat brengt reeds mee dat er geen grond bestaat voor opheffing zoals door Y verzocht.
4. DE VERDERE BEOORDELING IN DE INCIDENTEN TOT HET STELLEN VAN (AANVULLENDE) ZEKERHEID.
Hoewel X e.a. in het incident tot stellen van zekerheid en in dat tot het stellen van nadere zekerheid telkens tevergeefs verweerd hebben gevoerd ziet het Gerecht in de uitkomst van de hoofdzaak, meer in bijzonder de uitkomst ter zake van de proceskosten, aanleiding om ook de incidentele proceskosten telkens te compenseren tussen partijen, aldus dat ieder van hen telkens de eigen kosten draagt.

5.DE BESLISSING

Het Gerecht:
in de hoofdzaak
-ontbindt de tussen elk van X e.a. en Y gesloten overeenkomsten verband houdende met investeringen in het amusementspark project Danish Park N.V., h.o.d.n. “Aruba Fun City”;
-veroordeelt Y tot (terug)betaling van:
-US$ 225.311,66 aan eiser sub 1, te vermeerderen met wettelijke rente gerekend vanaf 29 oktober 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;
-US$ 155.000,00 aan eiseres sub 2, te vermeerderen met wettelijke rente gerekend vanaf 29 oktober 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;
-US$ 144.065,52 aan eiseres sub 3, te vermeerderen met wettelijke rente gerekend vanaf 29 oktober 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;
-US$ 155.000,00 aan eiser sub 4, te vermeerderen met wettelijke rente gerekend vanaf 29 oktober 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;
-US$ 122.132,11 aan eiser sub 5, te vermeerderen met wettelijke rente gerekend vanaf 29 oktober 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;
-US$ 112.655,79 aan eiser sub 6, te vermeerderen met wettelijke rente gerekend vanaf 29 oktober 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;
-US$ 67.851,64 aan eiseres sub 7, te vermeerderen met wettelijke rente gerekend vanaf 29 oktober 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;
-verklaart voormelde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
-compenseert de proceskosten tussen partijen, aldus dat ieder van hen de eigen kosten draagt;
-wijst af het meer of anders gevorderde;
in het incident tot het stellen van zekerheid
-compenseert de kosten van dit incident tussen partijen, aldus dat ieder van hen de eigen kosten draagt;
in het incident tot het stellen van nadere zekerheid
-compenseert de kosten van dit incident tussen partijen, aldus dat ieder van hen de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 21 oktober 2015.