ECLI:NL:OGEAA:2015:443

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
21 oktober 2015
Publicatiedatum
2 november 2015
Zaaknummer
K.G. no. 2022 van 2015
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en loonvordering in arbeidsovereenkomst

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, heeft eiseres X een kort geding aangespannen tegen de naamloze vennootschap Colombian Emeralds International N.V. (CEI) vanwege een geschil over haar arbeidsovereenkomst. De procedure vond plaats op 2 oktober 2015, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. X verzocht om doorbetaling van haar loon vanaf 4 april 2015, totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zou zijn geëindigd, en om vergoeding van achterstallig loon met wettelijke verhoging en rente. CEI voerde verweer en concludeerde tot afwijzing van de vorderingen van X.

De rechter heeft vastgesteld dat X niet in staat was om de kosten van de procedure te dragen, waardoor haar werd toegestaan kosteloos te procederen. Het geschil draaide om de vraag of er een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bestond, of dat deze per 6 april 2015 van rechtswege was geëindigd. CEI stelde dat er een nieuwe overeenkomst voor bepaalde tijd was gesloten, maar deze stelling werd door X gemotiveerd bestreden. De rechter oordeelde dat CEI X op 4 april 2015 op staande voet had ontslagen zonder de vereiste dringende reden, en dat X op goede gronden de nietigheid van dit ontslag had ingeroepen.

De rechter concludeerde dat de loonvordering van X in een eventuele bodemprocedure waarschijnlijk zou worden toegewezen. Daarom werd het verzoek van X om doorbetaling van haar loon toegewezen, evenals de wettelijke verhoging en rente over het achterstallige loon. CEI werd veroordeeld in de proceskosten, en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit vonnis is uitgesproken op 21 oktober 2015 door mr. A.H.M. van de Leur.

Uitspraak

Vonnis van 21 oktober 2015
Behorend bij K.G. no. 2022 van 2015
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS in kort geding van:
X,
wonende in Aruba,
eiseres,
hierna ook te noemen: X,
gemachtigde: de advocaat mr. J.A.R. Bryson,
tegen:
de naamloze vennootschap
COLOMBIAN EMERALDS INTERNATIONAL N.V.,
gevestigd in Aruba,
gedaagde,
hierna ook te noemen: CEI,
gemachtigde: de advocaat mr. M. Bemer.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties;
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van de zaak ter terechtzitting van 2 oktober 2015.
1.2
X is toen ter zitting verschenen samen met haar gemachtigde. CEI is toen bij haar gemachtigde verschenen, die werd vergezeld door mw. Y (island manager bij CEI). Partijen hebben in twee termijnen het woord gevoerd - beiden mede aan de hand van overgelegde pleitnota’s, die van CEI voorzien van toegelaten producties - en hebben gereageerd of kunnen reageren op elkaars stellingen.
1.3
Vonnis is bepaald op heden.

2.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

2.1
Naast kosteloos procederen verzoekt X dat het Gerecht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis CEI veroordeelt:
-om het loon van X gerekend vanaf 4 april 2015 door te betalen totdat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd, achterstallig loon te vermeerderen met de wettelijke verhoging én wettelijke rente;
-in de proceskosten.
2.2
CEI voert verweer en concludeert tot afwijzing van het door X verzochte.
2.3
Voor zover van belang voor de beslissing worden de stellingen van partijen hierna besproken.

3.DE BEOORDELING

3.1
Uit het daartoe overgelegde bevoegdelijk afgegeven bewijs van onvermogen blijkt dat X niet in staat is om de kosten van deze procedure te dragen. Aan haar zal daarom verlof worden verleend tot kosteloos procederen.
3.2
Het spoedeisend belang van X bij haar vorderingen ligt besloten in de aard van die vorderingen.
3.3
Centraal in dit geschil staat de beantwoording van de vraag of er tussen partijen al dan niet een arbeidsovereenkomst bestaat voor onbepaalde tijd. Uit de stellingen van partijen volgt dat tussen in elk geval hen niet in geschil is dat zij op 9 oktober 2014 zo’n arbeidsovereenkomst door ondertekening daarvan hebben gesloten. CEI stelt echter in dat verband dat partijen op 28 januari 2015 door ondertekening daarvan een nadere overeenkomst voor bepaalde tijd hebben gesloten waarmee volgens CEI “
de oorspronkelijke arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden is gewijzigd.”. Die bevrijdende stelling van CEI heeft X gemotiveerd bestreden, en zij heeft de echtheid van de bij haar naam geplaatste handtekening op de door CEI overgelegde nadere overeenkomst eveneens gemotiveerd bestreden. Niet staat daarom vast dat partijen bedoelde nadere overeenkomst hebben gesloten, en het Gerecht ziet evenmin voldoende grond om die stelling voorshands aannemelijk te oordelen. Dit klemt temeer omdat de enkele door CEI overgelegde verklaring van Z onvoldoende betrouwbaar wordt geoordeeld. Die Z staat immers in loondienst van CEI, waardoor niet gezegd kan worden dat zij geen enkel belang heeft bij de inhoud van haar (voor CEI gunstige) verklaring.
3.4
Vorenstaande brengt mee dat de stelling van CEI, dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen per 6 april 2015 van rechtswege is geëindigd, evenmin voorshands aannemelijk wordt geoordeeld. Wel wordt voorshands aannemelijk geoordeeld dat CEI X op 4 april 2015 op staande voet heeft ontslagen zonder een daartoe vereiste dringende reden, en dat X daarom op goede grond de nietigheid van dat ontslag heeft ingeroepen.
3.5
Bij voormelde stand van zaken valt in een eventuele bodemprocedure het oordeel te verwachten dat de loonvordering van X zal worden toegewezen. Dat brengt met zich dat de thans door X verzochte voorziening eveneens zal worden toegewezen. De door X verzochte wettelijke verhoging en wettelijke rente over achterstallig loon zal - als zijnde onbestreden - worden toegewezen, met dien verstande dat het Gerecht in het gegeven dat naast de wettelijke verhoging ook wettelijke rente wordt toegewezen ambts- en billijkheidshalve aanleiding ziet om de wettelijke verhoging gematigd vast te stellen op telkens maximaal 15%.
3.6
Afweging van de belangen van partijen maakt vorenstaande niet anders, omdat het Gerecht geen zwaarwegender belangen ziet van CEI bij afwijzing van het door X verzochte ten opzichte van de belangen van X bij toewijzing daarvan.
3.7
CEI zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden verwezen in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van X, tot aan deze uitspraak begroot op (450,-- + 172,85 =) Afl. 622,85 aan (aan de griffier van dit Gerecht te betalen) verschotten pro deo en Afl. 1.500,- aan (niet aan de griffier van dit Gerecht te betalen) salaris voor de gemachtigde pro deo.

4.DE BESLISSING

Het Gerecht, rechtdoende in kort geding:
-veroordeelt CEI om het loon van X gerekend vanaf 4 april 2015 door te betalen totdat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd, achterstallig loon telkens te vermeerderen met de gematigd vastgestelde wettelijke verhoging van telkens maximaal 15% én met wettelijke rente;
-veroordeelt CEI in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van X, tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 622,85 aan (aan de griffier van dit Gerecht te betalen) verschotten pro deo en Afl. 1.500,- aan (niet aan de griffier van dit Gerecht te betalen) salaris voor de gemachtigde pro deo;
-verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
-verleent aan X verlof tot kosteloos procederen;
-wijst af het meer of anders verzochte.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op woensdag 21 oktober 2015.