In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba werd behandeld, vorderde eiser A, een gynaecoloog, dat de stichting SZA hem onmiddellijk zou toelaten tot het ziekenhuis, na beëindiging van zijn toelatingsovereenkomst. De zaak draait om de vraag of de beëindiging van de overeenkomst, die A in 1999 had gesloten met SZA, rechtsgeldig was. A had in de overeenkomst de eindleeftijd voor zijn toelating tot het ziekenhuis aangepast van 65 naar 70 jaar, maar SZA had deze wijziging niet geaccepteerd. In een brief van 4 december 2014 deelde SZA A mee dat zijn toelating per 28 februari 2015 zou eindigen, omdat hij de 65-jarige leeftijd zou bereiken. A betwistte de rechtsgeldigheid van deze beëindiging en vorderde dat het Gerecht hem zou toelaten tot het ziekenhuis.
Tijdens de mondelinge behandeling op 8 mei 2015 voerden beide partijen hun standpunten aan. A stelde dat hij gerechtvaardigd had vertrouwd op de wijziging van de eindleeftijd en dat SZA te lang had gewacht met het afwijzen van deze wijziging. Het Gerecht oordeelde dat SZA niet tijdig had gereageerd op de wijziging en dat A in de meer dan 15 jaar durende periode gerechtvaardigd had kunnen vertrouwen op de geldigheid van zijn aanpassing. Het Gerecht verwierp het verweer van SZA dat de overeenkomst rechtsgeldig was opgezegd en oordeelde dat A in beginsel tot zijn 70-jarige leeftijd als medisch specialist tot het ziekenhuis moest worden toegelaten.
Het Gerecht besloot dat SZA A onmiddellijk moest toelaten en dat er een dwangsom van Afl. 5.000,-- per dag zou worden opgelegd voor elke dag dat SZA dit bevel niet opvolgde. Tevens werd SZA veroordeeld in de proceskosten van A. Dit vonnis werd uitgesproken op 27 mei 2015 door rechter A.H.M. van de Leur.