ECLI:NL:OGEAA:2015:50

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
27 mei 2015
Publicatiedatum
3 juni 2015
Zaaknummer
K.G. no. 856 van 2015
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over gebruik van publiekelijke stranden en eigendomsrechten van palapa's

In deze zaak, die werd behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, heeft het watersportbedrijf, vertegenwoordigd door mr. E. Duijneveld, een kort geding aangespannen tegen het Land Aruba, vertegenwoordigd door mr. V.M. Emerencia. Het watersportbedrijf verzocht het Gerecht om een uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, waarin het Land werd bevolen om het gebruik van palapa's op het strand toe te staan, en om een dwangsom op te leggen voor het geval het Land dit bevel niet opvolgde. De zaak werd behandeld op 8 mei 2015, waarbij beide partijen hun standpunten naar voren brachten.

Het Gerecht oordeelde dat alle stranden van Aruba publiekelijk toegankelijk zijn, wat betekent dat het watersportbedrijf geen exclusieve gebruiksrechten kan claimen op de palapa's die zij op het strand heeft geplaatst. Het Gerecht stelde vast dat de palapa's, die door het watersportbedrijf zijn geplaatst, geen eigendoms- of gebruiksrechten met zich meebrengen, omdat deze door natrekking eigendom zijn van het Land Aruba. Het Gerecht concludeerde dat het watersportbedrijf niet kon aantonen dat het gebruik van de palapa's door anderen werd belemmerd, en dat de vordering van het watersportbedrijf in een bodemprocedure waarschijnlijk niet zou worden toegewezen.

Uiteindelijk weigerde het Gerecht de door het watersportbedrijf verzochte voorziening en veroordeelde het watersportbedrijf in de proceskosten, die op nihil werden begroot omdat het Land werd vertegenwoordigd door een ambtenaar. Dit vonnis werd uitgesproken op 27 mei 2015.

Uitspraak

Vonnis van 27 mei 2015
Behorend bij K.G. no. 856 van 2015
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS in kort geding van:
de naamloze vennootschap
e*.,
gevestigd in Aruba,
eiseres,
hierna ook te noemen: het watersportbedrijf,
gemachtigde: de advocaat mr. E. Duijneveld,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
HET LAND ARUBA,
zetelend in Aruba.
gedaagde
hierna ook te noemen: het Land,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-het verzoekschrift, met producties;
-de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van de zaak ter openbare terechtzitting van 8 mei 2015.
1.2
Het watersportbedrijf is toen ter zitting verschenen bij haar gemachtigde, die werd vergezeld door dhr. M. Jurriens en mw. S. Jurriens (directeur van respectievelijk medewerkster bij het watersportbedrijf). Het Land is ter zitting verschenen zij zijn gemachtigde. Partijen hebben in twee termijnen het woord gevoerd - mede aan de hand van door hen overgelegde pleitnota’s, voorzien van tijdig ingezonden producties - en hebben gereageerd of kunnen reageren op elkaars stellingen.
1.3
Vonnis is bepaald op heden.

2.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

2.1
Het watersportbedrijf verzoekt dat het Gerecht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
-het Land beveelt om toe te staan dat het watersportbedrijf de door haar op het strand geplaatste palapa’s dagelijks gebruikt vanaf 08:00 uur tot 17:00 uur totdat er te dezen is beslist in een bodemprocedure;
-bepaalt dat het Land ten behoeve van het watersportbedrijf een dwangsom verbeurt van Afl. 10.000,-- per dag of deel daarvan dat het Land voormeld bevel niet opvolgt;
-het Land veroordeelt in de proceskosten.
2.2
Het Land voert verweer en concludeert tot afwijzing van het door het watersportbedrijf verzochte, kosten rechtens.

3.DE BEOORDELING

3.1
Het spoedeisend belang van het watersportbedrijf bij haar vordering ligt besloten in de aard en strekking van die vordering. Het verweer van het Land op dit onderdeel wordt verworpen.
3.2
Het Gerecht stelt naar aanleiding van het door partijen gevoerde partijdebat het voorop dat alle stranden van Aruba publiekelijk zijn. Die stranden zijn daarom niet alleen toegankelijk voor klanten van het watersportbedrijf, maar voor een ieder waaronder begrepen gasten van het hotel.
3.3
Vast staat dat het watersportbedrijf voor de uitvoering van haar activiteiten bij vergunning een standplaats toegewezen heeft gekregen op het strand bij de zogeheten High Rise Hotels, en dat zij aldaar acht palapa’s (zoals die op de foto hiernaast) heeft geplaatst of laten plaatsen. Niet aannemelijk is geworden dat die palapa’s niet vast zijn verankerd in het strand, zodat ook in dit geval het hierna vermelde onder 3.4 van toepassing is.
3.4
Degene die op de Arubaanse stranden een aan of in het strand verankerd bouwwerk als een palapa construeert, verkrijgt daarmee geen eigendoms- of gebruiksrechten met betrekking tot zo’n bouwwerk. Door natrekking is de eigenaar van het publiekelijke strand (lees: het Land Aruba) van meet af aan eigenaar van zo’n bouwwerk, hetgeen in dit geval betekent dat sprake is van een publiekelijke palapa, waar een ieder (dus ook en onder meer lokale personen en gasten van het hotel ) gebruik van kan maken. Naar het voorshandse oordeel van het Gerecht is het in dat verband niet mogelijk (ook niet voor het watersportbedrijf en/of het hotel) om een palapa te bezetten en bezet te houden door het enkele plaatsen van strandstoelen of -bedden (al dan niet vastgeketend aan een palapa) en/of het ophangen van handdoeken, zonder dat die palapa onverwijld voor een ieder zichtbaar in gebruik wordt genomen door en in gebruik blijft van een strandbezoeker. Hier geldt het gezegde: “opgestaan (in de zin van niet meer voor een ieder ken- of zichtbaar aanwezig zijn) is plaats vergaan”.
3.5
Bij de hiervoor geschetste stand van zaken valt naar het voorlopig oordeel van het Gerecht in een bodemprocedure niet met grote mate van zekerheid het oordeel te verwachten dat de vordering van het watersportbedrijf zal worden toegewezen. Dat brengt mee dat de door het watersportbedrijf verzochte voorziening moet worden geweigerd, en dat alle overige stellingen van partijen onbesproken kunnen blijven.
3.6
Afweging van de belangen van partijen maakt al het vorenstaande niet anders, omdat het Gerecht geen zwaarwegender belangen ziet van het watersportbedrijf bij toewijzing van het door haar verzochte ten opzichte van de belangen van het Land bij afwijzing daarvan.
3.7
Het watersportbedrijf zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van het Land, tot aan deze uitspraak begroot op nihil omdat het Land te dezen werd vertegenwoordigd en bijgestaan door een in dienstverband van het Land werkzame ambtenaar.

4.DE BESLISSING

Het Gerecht, rechtdoende in kort geding:
-weigert de door het watersportbedrijf verzochte voorziening;
-veroordeelt het watersportbedrijf in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van het Land, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op woensdag 27 mei 2015.