ECLI:NL:OGEAA:2015:524

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
25 november 2015
Publicatiedatum
4 december 2015
Zaaknummer
A.R. 2067 van 2014
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugbetaling studieschuld en verjaring van vorderingen in bestuursrechtelijke context

In deze zaak, die werd behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, vorderde de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), betaling van een studieschuld door de gedaagde, die in Aruba woont. De eiseres vorderde een bedrag van € 24.986,04, vermeerderd met incassokosten en rente, na een wijziging van eis waarbij rekening was gehouden met eerdere betalingen door de gedaagde en een termijn die was verjaard. De gedaagde betwistte de hoogte van de vordering en voerde aan dat een deel van de vorderingen was verjaard, alsook dat hij geen incassokosten verschuldigd was en onvoldoende inzicht had in de berekende rente.

De rechter beoordeelde de argumenten van beide partijen. Eiseres erkende dat één termijn van januari 2008 was verjaard, maar de rechter oordeelde dat de gedaagde vanaf januari 2013 op de hoogte was van de vordering, waardoor de verjaring was gestuit. Wat betreft de rente oordeelde de rechter dat, hoewel de rente niet volledig controleerbaar was, het gevorderde bedrag niet onevenredig was in vergelijking met de hoofdsom en de looptijd van de achterstand. De rechter concludeerde dat de eiseres aannemelijk had gemaakt dat zij buitengerechtelijke incassokosten had gemaakt, en dat deze kosten voor vergoeding in aanmerking kwamen.

Uiteindelijk oordeelde de rechter dat de vordering gegrond was en wees deze toe. De gedaagde werd veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente, en werd ook veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van de eiseres. Het vonnis werd uitgesproken op 25 november 2015 door mr. P.A.H. Lemaire, rechter in dit gerecht, en werd verklaard uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

Vonnis van 25 november 2015
Behorend bij A.R. 2067 van 2014
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
Ministerie van onderwijs, cultuur en wetenschap, Dienst uitvoering onderwijs (DUO),
zetelend te ’s-Gravenhage,
EISERES,
gemachtigde: advocaat mr. M.W.A. van der Gulik,
tegen:
X,
wonend te Aruba,
GEDAAGDE,
gemachtigde de advocaat mr. C.B.A. Coffie.

1.DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het inleidend verzoekschrift en de conclusie van antwoord. Vervolgens zijn conclusies van repliek en dupliek genomen en heeft eiseres een akte uitlating producties genomen, tevens houdende vermindering van eis. Tenslotte werd de zaak verwezen naar de rol voor vonnis.

2.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

2.1
Eiseres vordert – na wijziging van eis, waarin eiseres rekening heeft gehouden met inmiddels door gedaagde gedane betalingen en één termijn wegens verjaring in mindering heeft gebracht - veroordeling van gedaagde bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad tot betaling van € 24.986,04, zijnde de hoofdsom vermeerderd met incassokosten en rente verschenen tot en met 12 oktober 2015, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 22.720,29 vanaf 13 oktober 2015. De vordering is gegrond op opeisbare termijnen tot terugbetaling van de studieschuld, waarmee gedaagde achterstallig is.
2.2
Gedaagde heeft de hoogte van de vordering betwist. Tevens heeft hij aangevoerd dat een deel van de vorderingen is verjaard. Voorts betwist hij incassokosten verschuldigd te zijn, subsidiair vraagt hij matiging daarvan, en geeft hij aan onvoldoende inzicht te hebben in de door eiseres berekende rente.

3.DE BEOORDELING

3.1
Eiseres heeft erkend dat één termijn, die van januari 2008 ad € 358,09 is verjaard. Zij heeft bij akte uitlating haar vordering aangepast. Gedaagde houdt vol dat ook de termijnen van februari 2008 tot en met september 2008 zijn verjaard. Het gerecht passeert dit verweer. DUO heeft de desbetreffende aanmaningen overgelegd en er tevens – en door gedaagde niet weersproken - op gewezen dat gedaagde in een mailbericht aan DUO heeft laten weten in januari 2013 voor het eerst een brief van DUO te hebben ontvangen. Op basis daarvan houdt het gerecht het er op dat hij vanaf toen op de hoogte was van de vordering van eiseres. Daarmee is de verjaring gestuit.
3.2
Wat betreft de rente moet gedaagde worden toegegeven dat deze door eiseres niet narekenbaar is geëxpliciteerd. Omdat er periodiek bedragen opeisbaar worden, die bij niet-betaling ieder rentedragend worden, is het rentebedrag ook niet gemakkelijk controleerbaar. Dat wil echter niet zeggen dat de vordering wat betreft de rente afgewezen zou moeten worden. Het totale bedrag aan gevorderde rente bedraagt tot en met 12 oktober 2015 € 3.926,17, wat het gerecht gezien de hoofdsom en de totale looptijd van de achterstand niet onevenredig voorkomt (om tot dit oordeel te komen heeft het gerecht ter vergelijking de gemiddelde uitstaande som tussen februari 2008 tot en met 12 oktober 2015 berekend op de open bron “wettelijkerente.net” tegen het tarief voor consumententransacties, wat een uitkomst geeft van: € 3.596,64; de systematiek van de WSF wijkt echter iets af, zodat er geen zwaarwegende reden is te twijfelen aan de door eiseres opgegeven som).
3.3
Dat eiseres buitengerechtelijke incassokosten heeft gemaakt, heeft zij aannemelijk gemaakt met de door haar overgelegde producties. Artikel 8.3 van de Wet studiefinanciering 2000, in samenhang met artikel 4.112 van de Algemene wet bestuursrecht biedt daartoe een toereikende grondslag. Anders dan gedaagde lijkt te veronderstellen, komen gemaakte buitengerechtelijke incassokosten bovendien ook zonder uitdrukkelijke grondslag in beginsel voor vergoeding in aanmerking. Eiseres heeft met de door haar overgelegde producties ook laten zien dat zij buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt. Voor matiging ziet het gerecht geen aanleiding.
3.4
Op basis van het voorgaande acht het gerecht de vordering gegrond. Deze zal worden toegewezen. Gedaagde zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure aan de zijde van eiseres.

4.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht,
veroordeelt gedaagde tot betaling van € 24.986,04, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 22.720,29 vanaf 13 oktober 2015;
veroordeelt gedaagde in de kosten van de procedure, die tot de datum van uitspraak aan de kant van eiseres worden begroot op Afl. 750,-- aan griffierecht, Afl. 218,-- aan explootkosten en Afl. 1.800,-- aan salaris van de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A.H. Lemaire, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 25 november 2015 in aanwezigheid van de griffier.