ECLI:NL:OGEAA:2015:539

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
1 december 2015
Publicatiedatum
4 december 2015
Zaaknummer
E.J. 1215 van 2015
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennelijk onredelijk ontslag van een operational manager bij een begrafenisonderneming

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, verzoekt E*, een voormalige operational manager van The Olive Tree Funeral Home N.V., om te verklaren dat zijn ontslag op staande voet onregelmatig en kennelijk onredelijk is. E* was sinds 15 december 2009 in dienst en werd op 20 februari 2015 ontslagen na een dreiging om klanten naar een concurrent te verwijzen. E* stelt dat hij in een onwerkbare situatie verkeerde door het onverwachte vertrek van de directeur, die ook zijn levenspartner was, en dat dit zijn uitlatingen rechtvaardigde. De werkgever, The Olive Tree, betwist de onredelijkheid van het ontslag en stelt dat E* het bedrijf schade heeft berokkend.

De rechter oordeelt dat het ontslag op staande voet nietig is, omdat de omstandigheden waaronder E* zich bevond, niet rechtvaardigen dat hij op staande voet werd ontslagen. De rechter concludeert dat de werkgever niet in redelijkheid kon stellen dat E* zich had moeten redden zonder overleg met de directeur. Het gerecht oordeelt dat de ontslaggrond geen stand houdt en kent E* een schadevergoeding toe van Afl. 15.000,--, naast andere financiële vorderingen. De rechter wijst ook de vordering voor achterstallig salaris toe en veroordeelt de werkgever in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan op 1 december 2015.

Uitspraak

Beschikking van 1 december 2015
Behorend bij E.J. 1215 van 2015
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
in de zaak van:
E*,
wonende te Aruba,
verzoeker,
hierna ook te noemen: E*,
gemachtigde: de advocaat mr. C.B.A. Coffie,
tegen
de naamloze vennootschap
THE OLIVE TREE FUNERAL HOME N.V.
gevestigd te Aruba,
verweerster,
gemachtigde: de advocaat mr. M.H.J. Kock.

1.DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift;
- de brief van 19 oktober 2015 waarin de gemachtigde van verweerder aangeeft haar zelfstandig verzoek in te trekken;
- de behandeling op de zitting van 20 oktober 2015, de ten behoeve daarvan door verzoeker toegezonden stukken en de overgelegde pleitaantekeningen.
Aan partijen is meegedeeld dat vandaag beschikking zou worden gegeven.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
E* is op 15 december 2009 in dienst getreden bij The Olive Tree als operational manager/waarnemend directeur.
2.2
Bij brief van 20 februari 2015 bericht de gemachtigde van verweerder verzoeker als volgt:
“Namens cliënte, The Olive Tree Funeral Home NV, bericht ik U dat U hierbij op staande voet wordt ontslagen met als reden dat U hebt aangegeven en/of gedreigd dat U de klanten van cliënte voortaan naar de concurrent zal sturen. U heeft hiermee Uw plichten grovelijk geschonden en van cliënte kan niet langer worden verwacht dat hij U nog langer in dienst houdt. [...]”
2.3
Verzoekers bruto-maandsalaris bedroeg Afl. 5.138,--.
2.4
Vanaf 9 maart 2015 heeft E* elders werk in dienstbetrekking waarin hij voor minimum-loon werkt vermeerderd met verkoopcommissie.

3.HET VERZOEK EN HET VERWEER

3.1
E* verzoekt het gerecht voor recht te verklaren dat de opzegging door verweerster van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst wegens vermeende dringende reden onregelmatig is en kennelijk onredelijk en om verweerster te veroordelen om aan E* te betalen:
- een bedrag gelijk aan het loon over de wettelijke opzegtermijn (de wettelijke schadeloosstelling) over de periode van 20 februari 2015 tot en met 30 april 2015 (Afl. 11.857,20);
- een schadevergoeding naar billijkheid groot Afl. 150.000,-- bruto;
- de cessantia ad Afl. 5.919,23;
- 75 nog niet genoten vakantiedagen ad Afl. 14.821,50;
- achterstallig salaris over de periode 1 januari 2015 tot en met 20 februari 2015 ad Afl. 6.445,28;
- deze beide laatste bedragen vermeerderd met de wettelijke verhoging wegens vertraging en alles vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 februari 2015, kosten rechtens.
3.2
E* legt aan deze vorderingen - samengevat weergegeven - het volgende ten grondslag. The Olive Tree exploiteert een begrafenisonderneming. Directeur [naam] was tevens de levenspartner van verzoeker. [naam] is onverwacht van Aruba vertrokken, was voor verzoeker onvindbaar en bracht hem daarmee in de uitoefening van zijn werkzaamheden in een onwerkbare situatie. De toegang tot de CMB-rekening van The Olive Tree werd hem ontzegd, liquide middelen om uitvaarten te verzorgen waren er onvoldoende en er waren debiteuren die betaald moesten worden, waardoor E* in problemen raakte, waarover hij geen overleg kon voeren met [naam]. In deze voor hem wanhopig situatie heeft hij gezegd dat hij overwoog om geen lijken meer te accepteren als er geen garantie was dat hij voldoende geld had om de uitvaart te regelen en dat hij overwoog om klanten naar (concurrent) Aurora door te verwijzen. Gelet op de situatie rechtvaardigde deze uitlating geen ontslag op staande voet, aldus verzoeker.
3.3
Verweerder voert – samengevat weergegeven - aan dat er geen sprake is van een voorgewende of valse reden voor ontslag en evenmin van kennelijk onredelijk ontslag. Zij geeft aan dat E* het bedrijf kon runnen, ook al was [naam] weg en geen contact met E* wenste, dat daar ook geld voor was uit lopende opdrachten en dat E* het bedrijf schade heeft berokkend, onder andere door het dreigen klanten door te sturen naar de concurrent.

4.DE BEOORDELING

4.1
Voorop wordt gesteld dat een rechtsgeldig ontslag op staande voet niet onregelmatig of kennelijk onredelijk kan zijn. Alvorens in te gaan op de verzoeken zal derhalve beoordeeld moeten worden of verweerster E* vanwege een gegronde dringende reden op staande voet heeft ontslagen. Blijkens de ontslagbrief heeft verweerster een dringende reden gezien in de dreiging zijdens E* klanten door te sturen naar de concurrent. E* heeft erkend daarmee gedreigd te hebben, maar wijst er op dat hij door verweersters directeur [naam] door diens onverhoedse vertrek en weigering contact met hem te hebben, aan zijn lot was overgelaten.
4.2
Verweerster geeft toe dat haar directeur [naam] op 14 februari 2015 van Aruba is vertrokken en bewust ieder contact met verzoeker afhield. Verzoeker heeft met stukken (te weten afdrukken van een groot aantal whats app berichten) aangetoond dat hij niet wist waar [naam] was gebleven en naarstig naar hem op zoek was om te overleggen over de voortzetting van de onderneming, het geldgebrek en het betalen van rekeningen. [naam] liet bewust niet van zich horen. Verweerster kan zich als werkgeefster onder die omstandigheden niet in redelijkheid op het standpunt stellen dat E* zich ondanks het zich schuil en stil houden van haar directeur maar had moeten redden en geen goede reden had druk uit te oefenen op [naam] om met hem in overleg te treden. De aan E* verweten uitlating levert onder deze - voor verweersters rekening komende - omstandigheden niet een geldige dringende reden op. Dat E* als levens- en zakenpartner van [naam] wellicht heeft bijgedragen aan de bij [naam] gegroeide spanningen, kan niet afdoen aan de conclusie dat de door verweerster als werkgever gegeven ontslaggrond geen stand houdt. De stelling dat verzoeker mismanagement zou hebben gepleegd, is niet aan het ontslag ten grondslag gelegd, is met de intrekking van het zelfstandig verzoek in deze procedure niet aan de orde en is overigens onvoldoende gesubstantieerd om daarmee rekening te houden bij het vaststellen van de schadevergoeding naar billijkheid.
4.3
Het ontslag op staande voet is derhalve nietig. Uit het voorgaande vloeit eveneens voort dat de wettelijke opzegtermijn niet is acht werd genomen. Nu het dienstverband ruim vijf jaar heeft geduurd, hanteert het gerecht een opzegtermijn van twee maanden, zodat opgezegd had moeten worden per 1 mei 2015. De wettelijke schadeloosstelling komt derhalve uit op twee maal Afl. 5.138,-- plus Afl. 1.490 over het niet uitbetaalde deel voor de maand februari = Afl. 11.766,--. Het gerecht merkt nog op dat het uit gaat van dit maandsalaris, dat niet alleen door partijen zo wordt gesteld, maar ook blijkt uit de door verzoeker overgelegde salarisstroken. Dat aan verzoeker een hoger salaris was beloofd, is door verweerster ontkend. Verzoeker heeft zijn stelling daaromtrent onvoldoende gespecificeerd. Voorts merkt het gerecht nog op dat verzoeker bij gelegenheid van de mondelinge behandeling met een beroep op artikel 1615r, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek heeft aangevoerd dat de wettelijke schadeloosstelling minimaal drie maanden zou bedragen. Dit berust evenwel op een verkeerde lezing van dat artikel. Het derde lid voorziet immers in een matigingsbevoegdheid van de rechter voor het geval partijen contractueel een hogere schadeloosstelling hebben afgesproken dan de wettelijke (hetgeen partijen in dit geval niet hebben gedaan), in welk geval de rechter tot niet meer mag matigen dan drie maanden.
4.4
Indien een der partijen de dienstbetrekking al of niet met inachtneming van de voor de beëindiging geldende bepalingen kennelijk onredelijk doet eindigen, kan de rechter ingevolge artikel 7A:1615s BWA aan de wederpartij naar billijkheid een schadevergoeding toekennen. Beëindiging van de dienstbetrekking door de werkgever zal onder andere kennelijk onredelijk geacht kunnen worden wanneer deze geschiedt zonder opgave van redenen of onder opgave van een valse reden en wanneer, mede in aanmerking genomen de voor de werknemer getroffen voorzieningen en de voor hem bestaande mogelijkheden om ander passend werk te vinden, de gevolgen van de beëindiging voor hem te ernstig zijn in vergelijking met het belang van de werkgever bij die beëindiging.
Ter beantwoording van de vraag of het ontslag op de voet van art. 7A:1615s BWA kennelijk onredelijk is, dienen alle omstandigheden ten tijde van het ontslag in aanmerking te worden genomen. De enkele omstandigheid dat de werknemer zonder toekenning van een vergoeding is ontslagen, levert in het algemeen geen grond op voor een vordering als bedoeld in art. 7A:1615 lid 1 BWA. Voor het aannemen van kennelijke onredelijkheid moet er sprake zijn van bijzondere omstandigheden die meebrengen dat de nadelige gevolgen van de beëindiging geheel of ten dele voor rekening van de werkgever dienen te komen.
4.5
Dergelijke bijzondere omstandigheden vindt het gerecht in dit geval in het gegeven dat verweersters directeur verzoeker in de onderneming aan zijn lot overliet en zodoende in een penibele situatie bracht. Tevens speelt mee dat verweerster het vertrek van E* bij wijze van advertentie openbaar heeft gemaakt met een waarschuwing dat hij niet meer bevoegd is namens Olive Tree geld of cheques te accepteren. Van een zodanige publieke mededeling gaat een negatief effect uit over de persoon die het betreft.
De reden voor het ontslag houdt – als gezegd – geen stand, terwijl verweerster voor verzoeker geen enkele ontslagvergoeding of voorziening had getroffen en evenmin enige moeite heeft gedaan om een uitweg in der minne te zoeken of een voor verzoeker minder beschadigende uitweg te zoeken. Verzoeker was 45 jaar en het op die leeftijd herbetreden van de arbeidsmarkt is nadeliger dan op jongere leeftijd, zeker nu informatie over hem door de oude werkgever bekend is gemaakt die hem kan schaden. Het moge zo zijn dat verzoeker inmiddels ander werk heeft, maar of zijn positie duurzaam is, zal pas achteraf beoordeeld kunnen worden. Aldus is er naar het oordeel van het gerecht sprake van kennelijk onredelijk ontslag en komt E* een schadevergoeding naar billijkheid toe. Gelet op de duur van het dienstverband (ruim vijf jaar), het feit dat E* binnen korte tijd ander werk had, zij het wellicht tegen een wat lager salaris (de door hem ter onderbouwing daarvan overgelegde loonstroken zijn echter niet leesbaar) en gelet op de overige toe te kennen financiële vorderingen van verzoeker zal het gerecht de vergoeding naar billijkheid stellen op Afl. 15.000,--, waarin de cessantia geacht worden begrepen te zijn.
4.6
Wat betreft de vakantiedagen hebben partijen debat gevoerd. Ter zitting is zijdens verzoeker – na het gemotiveerde verweer zijdens de werkgever dat verzoeker maar 15 dagen vakantie per jaar opbouwde en deze ook heeft genoten – aangegeven dat dit er nog minstens 33 moeten zijn. Feitelijk onderbouwd is dit niet. Reden waarom het gerecht dit onderdeel van de vordering afwijst.
4.7
De verzochte verklaringen voor recht zal het gerecht niet toewijzen, nu de erkenning daarvan reeds besloten ligt in deze overwegingen en verzoeker bij zodanige verklaringen onvoldoende belang heeft.
4.8
Verzoeker heeft achterstallig salaris ad Afl. 6.445,28 gevorderd over de periode januari tot 20 februari. Verweerster heeft zulks betwist, met overlegging van een salarisstrook over januari en de stelling dat verzoeker Afl. 6.700,-- van een klant in ontvangst heeft genomen en niet afgedragen. Verweerder heeft echter niet uitdrukkelijk betwist dat er sprake is van achterstallig salaris. Nu verzoeker aangeeft dat het door hem aangenomen bedrag groot Afl. 6.700,-- is aangewend voor een uitvaart, kan niet met succes worden gesteld dat verweerder het achterstallige salaris met dat bedrag mag verrekenen. De vordering zal derhalve worden toegewezen.
4.9
De wettelijke rente zal worden toegewezen als gevorderd.
4.1
Verweerster zal, nu zij grotendeels in het ongelijk wordt gesteld, in de kosten zijdens verzoeker veroordeeld.

5.DE BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
Veroordeelt verweerster om aan verzoeker te betalen Afl. 33.211,28 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 februari 2015;
Veroordeelt verweerster in de kosten van deze procedure aan de zijde van verzoeker, te begroten op Afl. 50,-- aan griffierechten, Afl. 16,-- aan verschotten en Afl. 1.800, aan gemachtigdensalaris;
Wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.A.H. Lemaire, rechter in dit gerecht en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 december 2015 in aanwezigheid van de griffier.