ECLI:NL:OGEAA:2015:65

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
3 juni 2015
Publicatiedatum
8 juni 2015
Zaaknummer
A.R. no. 355 van 2014
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake contractuele rente en wettelijke rente in een schuldvorderingszaak

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, heeft de Caribbean Mercantile Bank N.V. (hierna: de bank) een vordering ingesteld tegen A, die niet verschenen was. De procedure is een vervolg op een tussenvonnis van 25 februari 2015, waarin de bank de gelegenheid kreeg om aan te tonen waarom zij aanspraak kon maken op de contractuele rente van 10%. De bank stelde dat in de betalingsregeling van 16 december 2011 ten onrechte de wettelijke rente was opgenomen, terwijl zij had willen bedingen dat de contractuele rente van 10% verschuldigd was. Het gerecht oordeelde dat de bank niet kon aantonen dat A zich had willen verbinden tot de betaling van de contractuele rente in plaats van de wettelijke rente. Daarom werd de vordering tot betaling van de contractuele rente afgewezen en werd A veroordeeld tot betaling van de wettelijke rente over de openstaande hoofdsom.

De hoofdsom van Afl. 15.029,17 werd door het gerecht als rechtmatig en gegrond beschouwd, en dit deel van de vordering werd toegewezen. De vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen, omdat deze niet onderbouwd was. De wettelijke rente werd toegewezen vanaf de datum dat A in verzuim was met de betaling van de hoofdsom, zoals overeengekomen in de afbetalingsregeling. A werd ook veroordeeld in de proceskosten, die in totaal op Afl. 1.718,00 werden begroot. Het vonnis werd uitgesproken op 3 juni 2015 door rechter J.J. Verhoeven in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Vonnis van 3 juni 2015
Behorend bij A.R. no. 355 van 2014.
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
CARIBBEAN MERCANTILE BANK N.V., in Aruba,
EISERES, hierna te noemen: de bank,
gemachtigde: de advocaat mr. E.E. Rosenstand,
tegen:
A, [adres] in Aruba,
GEDAAGDE, hierna te noemen: A,
niet verschenen.

1.DE VERDERE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure tot en met 25 februari 2015 blijkt uit het tussenvonnis van die datum. De verdere procedure blijkt uit de akte met producties van 22 april 2015 zijdens CMB.
1.2
Vonnis is bepaald op heden.

2.DE VERDERE BEOORDELING

2.1
Dit vonnis is een vervolg op het tussenvonnis van 25 februari 2015. In dit vonnis is de bank in de gelegenheid gesteld om nader te onderbouwen waarom zij aanspraak kan maken op de gevorderde contractuele rente van 10%, terwijl in de door de bank overgelegde betalingsregeling van 16 december 2011 is overeengekomen dat door A de wettelijke rente verschuldigd is.
2.2
In haar akte d.d. 22 april 2015 heeft de bank gesteld dat door het incassokantoor in de betalingsregeling de wettelijke rente is opgenomen, maar dat dit 10% aan contractuele rente had moeten zijn.
2.3
Het gerecht begrijpt de stelling van de bank aldus dat de bank in de betalingsregeling niet de wettelijke rente had willen bedingen, maar dat haar wil gericht was op het bedingen van de contractuele rente van 10% per jaar. Voor zover de bank hiermee met een beroep op artikel 3:35 BW heeft willen betogen dat de bank niet is gebonden aan haar verklaring in de betalingsregeling, inhoudende dat aanspraak wordt gemaakt op de wettelijke rente, maar dat in plaats daarvan tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen op grond waarvan de (aanvankelijk bedongen) contractuele rente verschuldigd is, dient het betoog van de bank te worden verworpen. Uit hetgeen de bank in dit verband heeft gesteld, volgt niet dat de bank erop heeft mogen vertrouwen dat ook A zich heeft willen verbinden tot het betalen van de contractuele rente in plaats van de - in de tekst van de betalingsregeling opgenomen - wettelijke rente. De vordering tot betaling van de contractuele rente over de openstaande hoofdsom zal daarom worden afgewezen. In plaats daarvan zal het gerecht A veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over de openstaande hoofdsom.
2.4
De gevorderde hoofdsom van Afl. 15.029,17 komt het gerecht onrechtmatig noch ongegrond voor, zodat dit onderdeel van de vordering hierna zal worden toegewezen.
De vordering tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten is niet onderbouwd, zodat dit onderdeel van het gevorderde zal worden afgewezen. De vordering tot betaling van wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf de dag dat A in verzuim was ten aanzien van haar verplichting tot betaling van de hoofdsom, zijnde de datum dat A voor het eerst nalatig was met het betalen van een termijn waartoe zij zich in de afbetalingsregeling van 16 december 2011 had verbonden.
2.5
A zal worden veroordeeld in de kosten van de procedure aan de zijde van de bank gevallen en die tot op heden worden begroot op Afl. 750,00 aan griffierecht, op Afl. 218,00 aan explootkosten en op Afl. 750,00 aan salaris voor gemachtigde (1 punt van liquidatietarief 4, waarbij de kosten van de akte voor rekening van de bank worden gelaten), derhalve in totaal op Afl. 1.718,00.

3.DE BESLISSING

De rechter in dit gerecht, recht doende:
3.1
veroordeelt A tot betaling aan de bank van de hoofdsom van Afl. 15.029,17, te vermeerderen met de wettelijke rente over de openstaande som vanaf de dag dat A in verzuim was tot aan de dag van algehele betaling;
3.2
veroordeelt A in de proceskosten aan de zijde van de bank gevallen en tot op heden begroot op Afl. 1.718,00;
3.3
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Verhoeven, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare zitting van woensdag 3 juni 2015 in aanwezigheid van de griffier.