Uitspraak
CARIBBEAN MERCANTILE BANK N.V., in Aruba,
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, heeft de Caribbean Mercantile Bank N.V. (hierna: de bank) een vordering ingesteld tegen A, die niet verschenen was. De procedure is een vervolg op een tussenvonnis van 25 februari 2015, waarin de bank de gelegenheid kreeg om aan te tonen waarom zij aanspraak kon maken op de contractuele rente van 10%. De bank stelde dat in de betalingsregeling van 16 december 2011 ten onrechte de wettelijke rente was opgenomen, terwijl zij had willen bedingen dat de contractuele rente van 10% verschuldigd was. Het gerecht oordeelde dat de bank niet kon aantonen dat A zich had willen verbinden tot de betaling van de contractuele rente in plaats van de wettelijke rente. Daarom werd de vordering tot betaling van de contractuele rente afgewezen en werd A veroordeeld tot betaling van de wettelijke rente over de openstaande hoofdsom.
De hoofdsom van Afl. 15.029,17 werd door het gerecht als rechtmatig en gegrond beschouwd, en dit deel van de vordering werd toegewezen. De vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen, omdat deze niet onderbouwd was. De wettelijke rente werd toegewezen vanaf de datum dat A in verzuim was met de betaling van de hoofdsom, zoals overeengekomen in de afbetalingsregeling. A werd ook veroordeeld in de proceskosten, die in totaal op Afl. 1.718,00 werden begroot. Het vonnis werd uitgesproken op 3 juni 2015 door rechter J.J. Verhoeven in aanwezigheid van de griffier.