ECLI:NL:OGEAA:2015:8

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
2 april 2015
Publicatiedatum
15 april 2015
Zaaknummer
P-2013/08624 en P-2014/06430, P-2014/02890 én P-2015/02780, 429 van 2014, 601 van 2014 en 131 van 2015
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arubaanse strafzaak over moord en vuurwapenverordening met bijzondere bewijsoverwegingen

In deze Arubaanse strafzaak is de verdachte, geboren in 1988 en wonende in Aruba, beschuldigd van het medeplegen van moord, poging tot moord en overtreding van de Vuurwapenverordening. De zaak betreft een schietincident op 30 juni 2013, waarbij slachtoffer 1 om het leven kwam en slachtoffer 2 gewond raakte. Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op meerdere data in 2014 en 2015, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. P.M.E. Mohamed. De officier van justitie, mr. C.D. Kardol, eiste een gevangenisstraf van achttien jaren, met onttrekking aan het verkeer van in beslag genomen vuurwapens.

De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk doden van slachtoffer 1 en het verwonden van slachtoffer 2, alsook het voorhanden hebben van vuurwapens. Het gerecht heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het gerecht bevoegd was om van de zaak kennis te nemen. De verdachte ontkende de feiten, maar het gerecht kwam tot de overtuiging dat de verdachte betrokken was bij het schietincident, mede op basis van getuigenverklaringen en forensisch bewijs. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien jaren, waarbij het gerecht rekening hield met de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers en de samenleving.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

S T R A F V O N N I S
in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
Verdachte,
geboren in 1988 in Nederland,
wonende in Aruba,
thans alhier gedetineerd.

1.Onderzoek van de zaak

Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 19 september 2014, 28 november 2014, 14 januari 2015 en 13 maart 2015. De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman, mr. P.M.E. Mohamed.
Ter terechtzitting van 14 januari 2015 zijn de zaak met parketnummers P-2013/08624 en P-2014/06430 en de zaak met parketnummer P-2014/02890 tegen de verdachte gevoegd. Ter terechtzitting van 13 maart 2015 zijn voormelde zaken en de zaak met parketnummer P-2015/02780 tegen de verdachte gevoegd.
De officier van justitie, mr. C.D. Kardol, heeft ter terechtzitting gevorderd de verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummers P-2013/08624 en P-2014/06430 onder 1 (medeplegen moord), 2, primair, (medeplegen poging moord) en 3 tenlastegelegde, alsmede ter zake van het in de zaken met parketnummers P-2014/02890 en P‑2015/02780 tenlastegelegde, te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien jaren, met aftrek van voorarrest.
Voorts is onttrekking aan het verkeer gevorderd van het in de zaak met parketnummer P-2014/02890 inbeslaggenomen vuurwapen en de munitie.
De raadsman heeft het woord tot verdediging gevoerd.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd:
In de zaak met parketnummers P-2013/08624 en P-2014/06430
1. hij op of omstreeks 30 juni 2013 in Aruba, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, een persoon van het leven heeft beroofd, immers heeft/ hebben verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, met een vuurwapen een of meer kogel(s) in/op en/of in de richting van het lichaam en/of de nek van die slachtoffer afgevuurd, ten gevolge waarvan voornoemde slachtoffer is overleden;

(artikel 302, althans artikel 300 jo artikel 49 van het Wetboek van Strafrecht)

2. hij op of omstreeks 30 juni 2013 in Aruba, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mede-dader(s) voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, slachtoffer 2 van het leven te beroven, immers heeft/hebben hij, ver-dachte en/of zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet met een vuurwapen een of meer kogel(s) in/op en/of in de richting van het lichaam van die slachtoffer 2 afgevuurd, zijnde de verdere uit-voering van dat voornemen niet voltooid;

(artikel 300 jo artikel 47 jo artikel 49 van het Wetboek van Strafrecht)

althans indien ten aanzien van het vorenstaande geen veroordeling mocht (kunnen) volgen
hij op of omstreeks 30 juni 2013 in Aruba tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mede-dader(s) voorgenomen misdrijf om aan slachtoffer 2 opzettelijk en met voor-bedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet, met een vuurwapen een of meer kogel(s) in/op en/of in de richting van de/het be(e)n(en) van die slachtoffer 2 afgevuurd, zijnde de verdere uitvoering van dat voornemen niet voltooid;
(artikel 316 c.q. 315 lid 1 jo artikel 47 jo artikel 49 van het Wetboek van Strafrecht)
althans indien ten aanzien van het vorenstaande geen veroordeling mocht (kunnen) volgen
hij op of omstreeks 30 juni 2013 in Aruba, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, slachtoffer 2 heeft mishandeld met een wapen, te weten een vuurwapen, zijnde een wapen als bedoeld bij artikel 1 lid 2a van de Wapenverordening, immers heeft/ hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet, met een vuurwapen een of meer kogel(s) in/op en/of in de richting van het lichaam en/of de voet van die slachtoffer 2 afgevuurd, ten gevolge waarvan die slachtoffer 2 aan zijn (rechter)voet werd geraakt en/of gewond en/of pijn ondervond;
(artikel 314b c.q. 314a jo artikel 49 van het Wetboek van Strafrecht)
3. hij op of omstreeks 30 juni 2013 in Aruba, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, voorhanden heeft gehad een vuurwapen, te weten een (semi) automatisch werkend pistool, in elk geval een vuurwapen als bedoeld in artikel 3 lid 1 van de Vuurwapenverordening;

(artikel 3 icm 11 van de Vuurwapenverordening)

In de zaak met parketnummer P-2014/02890
hij in of omstreeks de periode van 9 maart 2014 tot en met 12 maart 2014 in Aruba, voorhanden heeft gehad een vuurwapen, te weten een revolver, in elk geval een vuurwapen als bedoeld in artikel 3 lid 1 van de Vuurwapenverordening en/of munitie als be-doeld in artikel 3 lid 1 van de Vuurwapenverordening;
(artikel 3 icm 11 van de Vuurwapenverordening)
In de zaak met parketnummer P-2015/02780
hij op of omstreeks 7 februari 2014 in Aruba, voorhanden heeft gehad een vuurwapen, te weten een (semi) automatisch werkend pistool van het merk Browning, voorzien van het serienummer 22309, in elk geval een vuurwapen als bedoeld in artikel 3 lid 1 van de Vuurwapenverordening;
(artikel 3 icm 11 van de Vuurwapenverordening)

3.Voorvragen

Geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke vereisten voldoet en dus geldig is.
Bevoegdheid van het gerecht
Krachtens de wettelijke bepalingen is het gerecht bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
Redenen voor schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging gebleken.

4.Bewijsbeslissingen

Bewezenverklaring
Het gerecht heeft uit het onderzoek op de terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte het in de zaak met parket-nummers P-2013/08624 en P-2014/06430 onder 1, primair, 2, primair, en 3 tenlastegelegde, alsmede het in de zaken met parketnummers P-2014/02890 en P‑2015/02780 tenlastegelegde, heeft begaan, met dien verstande dat het bewezen acht dat:
In de zaak met parketnummers P-2013/08624 en P-2014/06430
1. hij op
of omstreeks30 juni 2013 in Aruba, tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade,
althans opzettelijk,een persoon, van het leven heeft beroofd, immers
heeft/hebben verdachte en
/ofzijn mededader
(s)opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg
, althans opzettelijk, met een vuurwapen
een of meerkogel
(s
)in/op en
/ofin de richting van het lichaam en
/ofde nek van slachtoffer 1 afgevuurd, ten gevolge waarvan voornoemde slachtoffer 1 is overleden;
2. hij op
of omstreeks30 juni 2013 in Aruba, tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en
/ofzijn mede-dader
(s)voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade,
althans opzettelijk,slachtoffer 2 van het leven te beroven, immers
heeft/hebben hij, ver-dachte en
/ofzijn mededader
(s)met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
althans met dat opzetmet een vuurwapen
een of meerkogel
(s
)in/op en
/ofin de richting van het lichaam van die slachtoffer 2 afgevuurd, zijnde de verdere uitvoering van dat voornemen niet voltooid;
3. hij op
of omstreeks30 juni 2013 in Aruba, tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, voorhanden heeft gehad een vuurwapen, te weten een (semi) automatisch werkend pistool, in elk geval een vuurwapen als bedoeld in artikel 3 lid 1 van de Vuurwapenverordening;
In de zaak met parketnummer P-2014/02890
hij in
of omstreeksde periode van 9 maart 2014 tot en met 12 maart 2014 in Aruba, voorhanden heeft gehad een vuurwapen, te weten een revolver,
in elk geval een vuur-wapen als bedoeld in artikel 3 lid 1 van de Vuurwapenverordeningen
/ofmunitie
als be-doeld in artikel 3 lid 1 van de Vuurwapenverordening;
In de zaak met parketnummer P-2015/02780
hij op
of omstreeks7 februari 2014 in Aruba, voorhanden heeft gehad een vuurwapen, te weten een
(semi
)automatisch werkend pistool van het merk Browning, voorzien van het serienummer 22309
, in elk geval een vuurwapen als bedoeld in artikel 3 lid 1 van de Vuurwapenverordening.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, zoals doorgestreept in de tekst, is niet bewezen, zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.

5.Bewijsmiddelen

De overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de wettige bewijsmiddelen zijn vervat, waarbij ieder bewijsmiddel, ook in onderdelen, telkens slechts wordt gebezigd voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De bewijsmiddelen zullen in geval van hoger beroep in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.
Bewijsoverwegingen in de zaak met parketnummers P-2013/08624 en P-2014/06430
De verdachte ontkent de feiten te hebben gepleegd. De raadsman heeft betoogd dat verdachte van de tenlastegelegde feiten dient te worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat voor die feiten slechts indirect bewijs voorhanden is. Een belangrijk deel daarvan betreft bovendien getuigenverklaringen die inconsistenties en gissingen bevatten, waardoor zij onbetrouwbaar zijn en niet tot het bewijs kunnen worden gebezigd, aldus de raadsman.
Het gerecht overweegt dienaangaande als volgt.
Hoewel de getuigen van het schietincident waarbij slachtoffer 1 is omgekomen en slachtoffer 2 gewond is geraakt, niet geheel gelijkluidend verklaren, komen hun verklaringen in hoofdlijnen wel overeen. Er is sprake van twee donker geklede, gehelmde personen, rijdend op een scooter, van wie de passagier met een vuurwapen schoten heeft gelost op een groep personen, onder wie de slachtoffers. Verder zijn er getuigen gehoord die verklaren, nadat zij schoten hadden gehoord, een scooter met twee personen te hebben zien rijden, komend uit de richting van de plaats waar het schietincident heeft plaatsgevonden. Op basis van de verklaring van die getuigen kan de conclusie worden getrokken dat deze personen zich met de scooter hebben begeven in de richting van de woning van de medeverdachte te Seneblar, alwaar verdachte enkele uren na het schietincident is aangehouden. Hoewel ook de verklaringen van deze getuigen niet geheel gelijkluidend zijn, zijn de discrepanties daarin niet van zodanige aard, dat zij als geheel onbetrouwbaar ter zijde moeten worden geschoven.
Dit geldt ook voor de verklaring van de getuige 1. Het gerecht ziet onvoldoende aanleiding om als onbetrouwbaar aan te merken diens verklaring, voor zover deze inhoudt dat hij na het horen van schoten een scooter, bereden door twee gehelmde personen, vanuit oostelijke richting (de richting waar het schietincident heeft plaatsgevonden) voor zijn woning heeft zien langsrijden en heeft gehoord en waargenomen dat deze in westelijke richting voorbij de zaak ‘Sherrifs’ verder reed. In zoverre wordt zijn verklaring namelijk bevestigd door die van de getuige getuige 2, die op dat moment in het gezelschap van de getuige 1 was. De verklaring van getuige 1, voor zover inhoudende dat hij bij de passagier een soortgelijk staartje heeft waargenomen als de verdachte droeg, acht het gerecht, met de raadsman, onvoldoende betrouwbaar om tot het bewijs te bezigen. Hetzelfde geldt voor zover zijn verklaring inhoudt dat hij de bermudashort die de verdachte, blijkens een van een nieuwssite afkomstige foto, bij zijn aanhouding droeg, had herkend als soortgelijk aan die welke de passagier van de scooter aan had. De verklaring van de getuige 1 vindt op deze punten geen steun in verklaringen van andere getuigen en is bovendien pas afgelegd op 6 mei 2014, ruim tien maanden na het schietincident. Dit doet afbreuk aan de betrouwbaarheid van deze verklaring. Hierbij is voorts in aanmerking genomen dat deze getuige heeft verklaard dat de berijders van de scooter witte helmen droegen, terwijl op grond van andere getuigenverklaringen naar voren komt dat zij donkerkleurige of zelfs zwarte helmen droegen. Dit neemt echter niet weg dat er andere aanwijzingen zijn om de verdachte aan te merken als de passagier van de scooter die de schoten, waaronder het voor slachtoffer 1 fatale schot, heeft gelost.
Daartoe wordt overwogen dat getuigen de verdachte korte tijd voorafgaand aan het schietincident in de nabijheid van de plaats waar de schoten zijn gelost, rijdend op een scooter hebben waargenomen. Zo heeft getuige 3 verklaard op de avond van het schietincident een scooter (zonder passagier) in de buurt heen en weer te hebben zien rijden, waarvan de bestuurder zwarte kleding droeg en een valhelm. De bestuurder heeft getuige 3 aangesproken, waarbij getuige 3 de verdachte heeft herkend. Het schietincident heeft zich volgens de getuige ongeveer een half uur, nadat verdachte vandaar was vertrokken, voorgedaan. Deze verklaring wordt ondersteund door die van getuige 4, de neef van verdachte. Ook hij heeft verklaard zich op de door de getuige 3 bedoelde plek en tijdstip in Tanki Leendert te hebben bevonden en verdachte rijdend op een scooter te hebben gezien. Getuige 4 heeft daarbij verklaard dat hij de scooter herkende als de hem welbekende zwart-gele scooter van de medeverdachte. Dat dit de scooter betreft die ook bij het schietincident is gebruikt, vindt voorts bevestiging in de verklaring van verschillende getuigen, inhoudende dat de betrokken scooter over weinig motorvermogen leek te beschikken, waardoor hij maar langzaam kon optrekken. Zowel getuige 4 als de medeverdachte hebben verklaard dat de scooter van de medeverdachte problemen heeft met het bereiken van zijn maximum snelheid. Ook getuige 5, die het schietincident heeft waargenomen, spreekt in haar verklaring van een zwart met gele scooter vanwaar de schoten werden gelost. Ook deze verklaring wijst erop dat de daders gebruik hebben gemaakt van de scooter van de medeverdachte.
Op grond van de verklaringen van de medeverdachte, getuige 6 (de vader van de verdachte) en de als verdachte gehoorde dochter van de medeverdachte moet voorts worden aangenomen dat de verdachte een groot deel van de dag waarop het schietincident plaatsvond, gebruik heeft gemaakt van bedoelde scooter van medeverdachte. Dit blijkt ook uit de afgeluisterde telefoongesprekken tussen onder anderen de vader van de verdachte en diens zuster (de echtgenote van de medeverdachte). Uit die telefoongesprekken komt onder meer naar voren dat de verdachte ten tijde van het schietincident niet aanwezig was in de woning van de medeverdachte, waar hij tijdelijk met zijn kind verbleef, en dat hij volgens de echtgenote van de medeverdachte met diens scooter weg was. Uit telefoongesprekken tussen de medeverdachte, de verdachte en zijn vader komt voorts naar voren dat de verdachte ongeveer anderhalf uur vóór het schietincident zich met een ‘motor’ zonder benzine bevond bij het voormalige ‘Wanboy’. De vader van de verdachte heeft hierover later verklaard dat met de motor de scooter van de medeverdachte wordt bedoeld.
Vorenstaande feiten en omstandigheden duiden erop dat de verdachte een van degenen is geweest die was gezeten op de scooter toen daarvandaan de schoten in de richting van de slachtoffers zijn gelost. Tot het bewijs daarvoor bezigt het gerecht voorts de ter terechtzitting door de verdachte afgelegde verklaring dat hij op de dag van het incident in het geheel geen gebruik heeft gemaakt van de scooter van de medeverdachte. Gelet op de genoemde verklaringen van onder meer de medeverdachte, zijn dochter en de vader van de verdachte, alsmede de inhoud van de hiervoor genoemde telefoongesprekken, moet die verklaring van de verdachte als kennelijk leugenachtig worden aangemerkt, afgelegd met het oogmerk om de waarheid te verhullen, namelijk dat hij die dag en avond wel degelijk op de scooter van de medeverdachte heeft gereden en betrokken is geweest bij het schietincident waarbij het slachtoffer slachtoffer 1 is omgekomen en het slachtoffer slachtoffer 2 is verwond.
De betrokkenheid van de verdachte bij het schietincident kan voorts worden afgeleid uit de omstandigheid dat hij enkele uren na het schietincident is aangehouden in de woning van de medeverdachte, waar deze op het erf doende was om in een wasbak donkerkleurige kleding te verbranden. Deze handeling wijst erop dat hij doende was sporen van verdachtes betrokkenheid weg te maken. De verklaring van de medeverdachte dat hij op aanraden van een bekende, kledingstukken aan het verbranden was om muggen te verjagen, acht het gerecht bevreemdingwekkend en daarom ongeloofwaardig. Daarbij is in aanmerking genomen dat de verklaring van de medeverdachte niet door hiervoor genoemde bekende, die als getuige is gehoord, is bevestigd.
Bij zijn aanhouding zijn van de verdachte zogenaamde schiethanden afgenomen. Een deskundige van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) heeft de schiethanden van verdachte en de schotresten in de op de plaats van het delict aangetroffen hulzen onderzocht. Uit het onderzoek van het NFI is naar voren gekomen dat zich op de rechter en linker handpalm van de verdachte deeltjes hebben bevonden van de categorie B, te weten deeltjes met een elementsamenstelling die overeenkomsten vertoont met die van schotresten. De elementsamenstelling van deze deeltjes is vergeleken met die van de schotresten uit de hulzen. Het onderzoek heeft uitgewezen dat bij het afschieten van de patroon deeltjes zijn vrijgekomen met een elementsamenstelling die vergelijkbaar is met die van de op de handen van de verdachte aangetroffen deeltjes. De conclusie van de deskundige van het NFI luidt dat met het aantreffen van deze deeltjes een waarschijnlijke relatie met een schietproces wordt aangetoond. Nu die conclusie wordt getrokken op basis van de samenstelling van de schotresten uit de op de plaats van het delict aangetroffen hulzen, is hierin een aanwijzing gelegen dat het de verdachte is geweest die daar de schoten heeft gelost. De verdachte heeft ter zitting nog aangevoerd dat de aanwezigheid van de schotresten op zijn handen ook kan worden verklaard doordat hij overdag verschillende personen de hand heeft geschud en dat daardoor mogelijk schotrestdeeltjes op zijn handen zijn overgedragen. Het gerecht acht dit niet aannemelijk, nu volgens de deskundige van het NFI, daartoe nader bevraagd, de kans dat schotrestdeeltjes na verloop van zes uren na een schietproces dan wel nadat schotrestdeeltjes op andere wijze zijn overgedragen, nog op de handen worden aangetroffen klein is. Deze periode van zes uren was ten tijde van het afnemen van de schiethanden van verdachte, reeds ruimschoots verstreken. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij bij zijn aanhouding mogelijk schotrestdeeltjes overgedragen kreeg van de hem arresterende verbalisanten, die immers geregeld met vuurwapens omgaan. Het gerecht acht ook dit scenario, gelet op de conclusie van de deskundige van het NFI, die is gebaseerd op de specifieke samenstelling van de schotresten in de op de plaats van het delict aangetroffen hulzen, niet aannemelijk geworden.
Bij dit alles kan worden gevoegd de omstandigheid dat de verdachte een duidelijk motief had om de hem verweten gedragingen te plegen. In de vroege ochtend voorafgaand aan het schietincident is immers bij een ander schietincident bij de discotheek ‘Club 21’ een goede vriend van verdachte, om het leven gekomen. Uit afgeluisterde telefoongesprekken tussen de vader van de verdachte en de echtgenote van de medeverdachte komt naar voren dat die gebeurtenis de verdachte zeer heeft aangegrepen en dat zij bevreesd zijn dat hij wraak wil gaan nemen. Het voornemen daartoe heeft verdachte die dag ook tegenover anderen geuit, onder meer tegenover de verbalisant R.R. Hodge die daarvan een proces-verbaal van bevindingen heeft opgemaakt. Daaruit blijkt dat verdachte zich omstreeks 11:00 uur bij het restaurant ‘United Dinner’ bevond en in de richting van Hodge en enkele collega’s van hem riep:
‘Nan a tirami, boso no a hasi nada. Awo nan a tira mi amigo mata. Awe boso tin cu bin arestami, mi mes ta bai regla e asunto aki’. (Ze hebben op mij geschoten en jullie hebben niets gedaan. Nu hebben ze mijn vriend doodgeschoten. Vandaag zullen jullie mij moeten arresteren, ik ga de zaak zelf regelen.) Gedurende die dag is voorts duidelijk geworden dat degene die de vriend van verdachte met een vuurwapen heeft gedood, banden had met personen die geregeld samenkwamen onder een kwihiboom in de directe omgeving waar de slachtoffers door kogels zijn geraakt. Beide slachtoffers gingen om met degene die de vriend van verdachte heeft gedood en uit diverse getuigenverklaringen komt naar voren dat zij bevreesd waren voor wraakacties.
Op grond van de vorenstaande feiten en omstandigheden, blijkende uit wettige bewijsmiddelen, tezamen en in onderling verband bezien, heeft het gerecht de overtuiging bekomen dat verdachte, tezamen met een mededader, uitvoering heeft gegeven aan zijn te voren geuite voornemen om wraak te nemen op de personen die hij, kennelijk wegens hun banden met de dader, mede verantwoordelijk hield voor het doden van zijn goede vriend. Hij en zijn mededader hebben dit gedaan door op de plaats waar deze personen zich plachten op te houden op de zich aldaar bevindende personen met een vuurwapen te schieten, waarbij slachtoffer 1 is gedood en slachtoffer 2 gewond is geraakt. Hierin ligt besloten dat sprake is geweest van voorbedachte raad, zodat moord, respectievelijk poging tot moord bewezen kan worden verklaard. Ook het voorhanden hebben van een vuurwapen is hiermede wettig en overtuigend bewezen.

6.Kwalificatie en strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Op 15 februari 2014 is een nieuw Wetboek van Strafrecht van Aruba (AB 2012 no. 24, gewijzigd bij AB 2014 no. 11) in werking getreden. Bij de invoering is niet voorzien in overgangsrechtelijke bepalingen, zodat de daarin neergelegde voorschriften onmiddellijk van toepassing zijn geworden. Voor zover de in de tenlastelegging beschreven feiten zijn begaan vóór deze datum, geldt evenwel het navolgende.
Ingevolge artikel 1:1, eerste lid, van dit wetboek is geen feit strafbaar dan uit kracht van een daaraan voorafgegane wettelijke strafbepaling. In het tweede lid van dit artikel is voorts bepaald dat bij verandering in de wetgeving na het tijdstip waarop het feit begaan is, de voor de verdachte gunstigste bepalingen worden toegepast. Deze artikelleden, in onderlinge samenhang bezien, brengen mee dat, voor zover de bepalingen van dit wetboek omtrent de strafwaardigheid van een delict of de zwaarte van de daarop bedreigde sanctie niet gunstiger zijn dan die, welke golden ten tijde van het tijdstip of de periode waarop de aan de verdachte verweten feiten volgens de tenlastelegging zijn gepleegd, de op dat moment geldende bepalingen dienen te worden toegepast. Indien zich naar het oordeel van het gerecht een dergelijk geval voordoet zal dit in dit vonnis, voor zover relevant en niet uitdrukkelijk nader gemotiveerd, tot uitdrukking komen in de kwalificatiebeslissing en de vermelding van de bij de oplegging van een straf of maatregel toegepaste wettelijke voorschriften.
Het bewezenverklaarde levert op:
In de zaak met parketnummers P-2013/08624 en P-2014/06430
1: Medeplegen van moord,
strafbaar gesteld bij artikel 300 juncto artikel 49 van het Wetboek van Strafrecht (oud),
2, primair: Medeplegen van poging tot moord,
strafbaar gesteld bij artikel 300 juncto artikelen 47 en 49 van het Wetboek van Strafrecht (oud),
3: Overtreding van een verbod, gesteld bij artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapen-verordening,
strafbaar gesteld bij artikel 11 van die landsverordening, zoals die luidde vóór 15 februari 2014.
In de zaak met parketnummer P-2014/02890
Overtreding van een verbod, gesteld bij artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapen-verordening,
strafbaar gesteld bij artikel 11 van die landsverordening.
In de zaak met parketnummer P-2015/02780
Overtreding van een verbod, gesteld bij artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapen-verordening,
strafbaar gesteld bij artikel 11 van die landsverordening, zoals die luidde vóór 15 februari 2014.
Het bewezenverklaarde is strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid ervan opheffen of uitsluiten.

7.Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid opheffen of uitsluiten.

8.Oplegging van straf of maatregel

Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht het gerecht na te noemen beslissing passend. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich, samen met zijn mededader, schuldig gemaakt aan moord en poging tot moord. De verdachte is daartoe gekomen met geen ander motief dan het nemen van wraak op personen die hij, louter vanwege hun banden met degene die zijn goede vriend heeft gedood, mede verantwoordelijk hield voor de dood van die vriend. Verdachte heeft zijn daad tevoren aangekondigd en gepleegd na kalm beraad en rustig overleg en heeft daarmee blijk gegeven van grove minachting voor het meest fundamentele recht van ieder mens, het recht op leven. Bij de nabestaanden van slachtoffer 1 heeft hij groot en onherstelbaar leed toegebracht. Zij zullen met het verlies en de herinnering aan deze tragedie moeten leven.
De omstandigheid dat slachtoffer 2, niet ernstiger of zelfs fataal gewond is geraakt, mag een gelukkig toeval heten. Aangenomen mag worden dat hij het schietincident als een traumatische gebeurtenis heeft ervaren. Slachtoffers van dergelijke feiten lijden vaak langdurig onder de lichamelijke en psychische gevolgen daarvan.
Het schietincident heeft ook de Arubaanse samenleving als geheel geschokt en bijgedragen aan gevoelens van onrust en onveiligheid in die samenleving.
Voorts heeft verdachte vuurwapens en munitie voorhanden gehad. Het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie kan gevaarlijke situaties met zich mee brengen en behoort tot een categorie van feiten die een ernstige inbreuk maken op de rechtsorde en evenzeer gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving veroorzaken.
Oplegging van een langdurige vrijheidsontnemende straf is daarom geïndiceerd.
Ten nadele van verdachte geldt bovendien dat hij reeds eerder ter zake van geweldsmisdrijven en overtreding van de Vuurwapenverordening is veroordeeld.
Alles afwegende kan niet worden volstaan met een andere of lichtere straf dan gevangenisstraf van na te melden duur.

9.Inbeslaggenomen voorwerpen

Onttrekking aan het verkeer
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer P-2014/02890 in beslaggenomen revolver en munitie zal onttrekking aan het verkeer worden uitgesproken, omdat het tenlastegelegde feit met betrekking tot die voorwerpen is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn mede gegrond op de artikelen 1:62, 1:74, 1:75, 1:136 en 1:224 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

Het gerecht:
verklaart bewezen dat de verdachte de tenlastegelegde feiten zoals hierboven bewezen geacht heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en de verdachte hiervoor strafbaar;
kwalificeert het bewezenverklaarde als hierboven omschreven;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
achttien (18) jaren;
bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
onttrekt aan het verkeerde in rubriek 9 genoemde voorwerpen.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. W.C.E. Winfield en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit gerecht op 2 april 2015, in tegenwoordigheid van de griffier.