ECLI:NL:OGEAA:2016:151

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
9 maart 2016
Publicatiedatum
17 maart 2016
Zaaknummer
A.R. no. 2145 van 2013
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Civiele rechtszaak over verzekeringskwestie en eigen gebrek van het verzekerde object na explosie in appartementencomplex

In deze civiele handelszaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, staat de verzekeringskwestie centraal naar aanleiding van een explosie die heeft plaatsgevonden in een appartementencomplex. De explosie werd veroorzaakt door een openstaande gaskraan die zich boven een plafond bevond. De eisers, E* en Avur Investments N.V., hebben schade geleden en vorderen dekking van de schade bij de verzekeraar, Fatum General Insurances Aruba N.V. (voorheen Royal & Sun Alliance Insurance (Antilles) N.V.). De verzekeraar beroept zich op artikel 318 van het Wetboek van Koophandel van Aruba, dat bepaalt dat de verzekeraar slechts tot dekking is gehouden indien het verzekerde object niet lijdt aan een eigen gebrek waarvoor de verzekerde niet uitdrukkelijk is verzekerd.

Het Gerecht oordeelt dat artikel 7 van het Veiligheidsbesluit gasreservoirs en gasinstallaties van Aruba van toepassing is op deze zaak. Het Gerecht concludeert dat de gaskraan boven het plafond niet geoorloofd is en dat dit een eigen gebrek van het verzekerde object vormt. Hierdoor is de verzekeraar niet gehouden tot dekking van de schade. De vorderingen van E* en Avur worden afgewezen, en zij worden veroordeeld in de proceskosten van de verzekeraar.

In de vrijwaringszaak, die door de verzekeraar is ingesteld tegen Avur, wordt eveneens geoordeeld dat de vorderingen worden afgewezen. De kosten van deze procedure worden ook aan de verzekeraar opgelegd. Het vonnis is uitgesproken op 9 maart 2016 door rechter A.H.M. van de Leur.

Uitspraak

Vonnis van 9 maart 2016
Behorend bij A.R. no. 2145 van 2013
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de hoofdzaak van:

1.[naam],

wonende in de Verenigde Staten van Amerika,
te dezen gedomicilieerd ten kantore van zijn hierna genoemde in Aruba gevestigde gemachtigde,
hierna ook te noemen: E*,
gemachtigde: de advocaat mr. W.G.T.M. Kloes,
en:
2. de naamloze vennootschap
AVUR INVESTMENTS N.V.,
h.o.d.n. CAROLINA APARTMENTS,
gevestigd in Aruba,
hierna ook te noemen: Avur,
gemachtigde: de advocaat mr. M.G.A. Baiz,
eisers,
hierna gezamenlijk ook te noemen: E* c.s.,
tegen:
de naamloze vennootschap
FATUM GENERAL INSURANCES ARUBA N.V.
(voorheen ROYAL & SUN ALLIANCE INSURANCE (ANTILLES) N.V.),
gevestigd in Aruba,
gedaagde,
hierna ook (en nog steeds) te noemen: RSA,
gemachtigden: de advocaten mrs. D.W. Ormel en M.R. Hammoud,
en de vrijwaringzaak van:
de naamloze vennootschap
FATUM GENERAL INSURANCES ARUBA N.V.
(voorheen ROYAL & SUN ALLIANCE INSURANCE (ANTILLES) N.V.),
gevestigd in Aruba,
eiseres,
hierna ook (en nog steeds) te noemen: RSA,
gemachtigden: de advocaten mrs. D.W. Ormel en M.R. Hammoud,
tegen:
de naamloze vennootschap
AVUR INVESTMENTS N.V.,
h.o.d.n. CAROLINA APARTMENTS,
gevestigd in Aruba,
gedaagde,
hierna ook te noemen: Avur,
gemachtigde: de advocaat mr. M.G.A. Baiz.

1. DE PROCEDURE

in de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak

1.1
Het verloop van de procedure tot 11 februari 2015 blijkt uit het tussenvonnis van dit Gerecht van die datum. Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
-de akte van E* en die van Avur;
-de antwoordakte van RSA.
1.2
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.DE VERDERE BEOORDELING

in de hoofdzaak

2.1
Het Gerecht blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de tussenvonnissen, met dien verstande dat de in het laatste tussenvonnis in rechtsoverweging 4.8 neergelegde voorshandse oordeel en de in rechtsoverweging 4.6 vermelde door het Gerecht onderstreepte stelling van RSA hierna (verder) worden besproken.
2.2
Uit het laatste tussenvonnis volgt impliciet dat het Gerecht van oordeel is dat artikel 7 van het Veiligheidsbesluit gasreservoirs en gasinstallaties (hierna wederom: het Veiligheidsbesluit) van toepassing is op de onderhavige casus. Expliciet wordt dienaangaande overwogen dat het Gerecht van oordeel is dat het litigieuze appartementencomplex of gebouw (een fysiek deel van) een onderneming betreft in de zin van de Veiligheidsverordening (die mede ziet op het voorkomen van brand - lees tevens explosies - en ongevallen bij brand - lees wederom tevens explosies), aan welke landsverordening voormeld artikel van het Veiligheidsbesluit uitvoering geeft. Het appartementencomplex betreft immers een door een onderneming (Avur) geëxploiteerd (aan die onderneming in eigendom toebehorend) appartementencomplex. In dat verband valt zonder nadere uitleg, die ontbreekt, niet in te zien waarom geen sprake is van een onderneming in de zin van de Veiligheidsverordening.
2.3
In het midden kan blijven welk belang precies wordt beschermd door de Veiligheidsverordening en/of het Veiligheidsbesluit, omdat te dezen de in artikel 6:163 BW neergelegde relativiteitsnorm niet van toepassing is. Die norm of dat artikel ziet op de vraag of sprake is van een verplichting tot schadevergoeding in geval van onrechtmatige daad, en niet op de vaststelling van een eigen gebrek van een verzekerd object in de zin van het bepaalde in artikel 318 WvK.
2.4
Het Gerecht ziet geen grond om terug te komen van zijn oordeel dat uit artikel 7 van het Veiligheidsbesluit in het algemeen voortvloeit dat zich boven een plafond (en een daarboven - op een kleine halve meter afstand - gelegen verdiepingsvloer zoals in het onderhavige geval geen verbinding mag bevinden. De strekking en geest van (de tekst van) dat artikel laat geen andere uitleg en daarom geen ander oordeel toe. De op dit onderdeel andersluidende standpunten van E* c.s. worden verworpen.
2.5
In het licht van al het vorenstaande ziet het Gerecht in de door E* en door Avur in hun laatst genomen aktes neergelegde stellingen geen aanleiding of grond om terug te komen van zijn in het laatste tussenvonnis onder 4.8 neergelegde voorlopig oordeel dat (1) de litigieuze gaskraan - en dat hebben partijen allen erkend - heeft te gelden als een verbinding in een gasleiding, (2) die kraan zich daarom ingevolge het hiervoor vermelde artikel van het Veiligheidsbesluit niet mocht bevinden waar hij zich bevond (boven het plafond van het gebouw dus), en (3) dat die (openstaande en de explosieveroorzakende) gaskraan daarom heeft te gelden als een eigen gebrek van het gebouw in de zin van artikel 318 WvK. Dat oordeel komt daarom vast te staan.
2.6
Vorenstaande brengt met zich dat alle vorderingen van E* en van Avur zullen worden afgewezen. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld die een andersluidend oordeel kunnen dragen.
2.7.1
E* zal, als de in het ongelijk gestelde partij - worden veroordeeld in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van RSA, tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 12.250,-- aan salaris voor de gemachtigde (2½ punt van liquidatietarief 10, Afl. 4.900,-- per punt), als zijnde onbestreden te vermeerderen met wettelijke rente gerekend vanaf de achtste dag na de betekening van dit vonnis aan E*.
2.7.2
Avur zal, als de in het ongelijk gestelde partij - worden veroordeeld in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van RSA, tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 15.250,-- aan salaris voor de gemachtigde (2½ punt van liquidatietarief 11, Afl. 6.100,-- per punt), als zijnde onbestreden te vermeerderen met wettelijke rente gerekend vanaf de achtste dag na de betekening van dit vonnis aan Avur.
2.7.3
De omstandigheid dat E* en Avur ieder voor zich hebben geprocedeerd en ieder voor zich een andersluidende rechtsvordering hebben ingesteld brengt mee dat van een hoofdelijke proceskostenveroordeling geen sprake kan zijn.
in de vrijwaringszaak
2.8
Voormelde uitkomst in de hoofdzaak brengt met zich dat het door RSA in vrijwaring gevorderde zal worden afgewezen, en dat RSA zal worden veroordeeld in de kosten van die procedure gevallen aan de zijde van Avur. Die kosten worden tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 1.800,-- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten van liquidatietarief 5, ad Afl. 900,-- per punt).
in het vrijwaringsincident
2.9
Voormelde uitkomst in de vrijwaringszaak brengt mee dat RSA het vrijwaringsincident nodeloos heeft opgeworpen. RSA zal daarom worden veroordeeld in de kosten van dat incident gevallen aan de zijde van Avur en aan de zijde van E*, tot aan deze uitspraak wat betreft Krintiz begroot op nihil en wat betreft Avur begroot op Afl. 900,-- aan salaris voor de gemachtigde (1 punt van liquidatietarief 5, ad Afl. 900,-- per punt).

3.DE BESLISSING

Het Gerecht:
in de hoofdzaak
-wijst af het door E* en door Avur gevorderde;
-veroordeelt E* (ter zake van zijn respectieve rechtsvordering) in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van RSA, tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 12.250,-- aan salaris voor de gemachtigde, te vermeerderen met wettelijke rente gerekend vanaf de achtste dag na de betekening van dit vonnis aan E*;
-veroordeelt Avur (ter zake van haar respectieve rechtsvordering) in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van RSA, tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 15.250,-- aan salaris voor de gemachtigde, te vermeerderen met wettelijke rente gerekend vanaf de achtste dag na de betekening van dit vonnis aan Avur;
in de vrijwaringszaak
-wijst af het door RSA gevorderde;
-veroordeelt RSA in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van Avur, tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 1.800,-- aan salaris voor de gemachtigde;
in het vrijwaringsincident
-veroordeelt E* en RSA in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van Avur, tot aan deze uitspraak wat betreft E* begroot op nihil en wat betreft Avur begroot op Afl. 900,-- aan salaris voor de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 9 maart 2016 in tegenwoordigheid van de griffier.