ECLI:NL:OGEAA:2016:155

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
9 maart 2016
Publicatiedatum
17 maart 2016
Zaaknummer
A.R. 239 van 2015
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over samenwerkingsovereenkomst tussen tandarts en praktijkhouder met betrekking tot patiëntenbestand en schadevergoeding

In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba werd behandeld, gaat het om een geschil tussen de naamloze vennootschap Practice for Advanced Dentistry (PAD) N.V. en de naamloze vennootschap Tandartsenpraktijk Dra. Daniella Vega Rubio N.V. (hierna G*). De procedure betreft een vordering van PAD tegen G* over de inzage in het patiëntenbestand en een schadevergoeding. De samenwerkingsovereenkomst tussen partijen, die op 9 januari 2009 werd gesloten, gaf G* de mogelijkheid om patiënten te behandelen in het praktijkhuis van PAD. De overeenkomst eindigde op 31 juli 2014, maar PAD beëindigde deze eerder, op 20 juni 2014, wat leidde tot het geschil.

PAD vorderde inzage in het patiëntenbestand van G* en een schadevergoeding van Afl. 11.948,80. G* voerde verweer en vorderde in reconventie een schadevergoeding van Afl. 30.000,00, stellende dat de samenwerking voortijdig was beëindigd door toedoen van PAD. Het Gerecht oordeelde dat de samenwerkingsovereenkomst uitsluitend betrekking had op particuliere patiënten en dat PAD recht had op inzage in het patiëntenbestand. De vordering van PAD werd gedeeltelijk toegewezen, terwijl de vordering van G* in reconventie ook gedeeltelijk werd toegewezen, met een schadevergoeding van Afl. 15.000,00.

De rechter oordeelde dat de beëindiging van de samenwerking door PAD niet gerechtvaardigd was en dat G* recht had op schadevergoeding. De kosten werden gecompenseerd, en beide partijen moesten hun eigen kosten dragen. Dit vonnis werd uitgesproken op 9 maart 2016.

Uitspraak

Vonnis van 9 maart 2016
Behorend bij A.R. 239 van 2015
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
PRACTICE FOR ADVANCED DENTISTRY (PAD) N.V.,
gevestigd te Aruba,
eiseres, hierna ook te noemen: PAD,
gemachtigde: de advocaat mr. W.G.T.M. Kloes,
tegen:
de naamloze vennootschap
TANDARTSENPRAKTIJK DRA. DARIELLA VEGA RUBIO N.V.
gevestigd te Aruba,
gedaagde, hierna ook te noemen: G*,
gemachtigde: de advocaat mr. M.D. Tromp.

1.DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift;
- de conclusie van antwoord in conventie, tevens van eis in reconventie;
- de conclusie van repliek in conventie, tevens van antwoord in reconventie, tevens wijziging van eis;
- de conclusie van dupliek in conventie, tevens van repliek in reconventie;
- de conclusie van dupliek in reconventie, tevens akte uitlating producties in conventie.
De zaak is daarna verwezen naar de rol voor vonnis.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Tussen mevrouw drs. [naam] (hierna G*) en PAD is op 9 januari 2009 een ‘samenwerkingsovereenkomst’ tot stand gekomen voor de duur van vijf jaar, eindigend op 31 juni 2014. Op grond hiervan kreeg G* de mogelijkheid patiënten tandheelkundige zorg te bieden, waarbij PAD zijn praktijkhuis met volledige inrichting aan G* ter beschikking stelde.
2.2
Artikel 7 van de samenwerkingsovereenkomst luidt, voor zo ver van belang:

De patiëntgegevens en de patiënten zijn eigendom van partij A (PAD, toevoeging GEA) en mogen onder geen enkele beding worden meegenomen of voor enig andere wijze worden aangewend dan de praktijkuitoefening van partij A.’
2.3
Artikel 8 van de samenwerkingsovereenkomst luidt voor zo ver van belang als volgt:

Indien partij B een eigen praktijk opstart te Aruba of bij een andere praktijk gaat werken en patiënten die ingeschreven staan per datum vertrek bij partij A, onder behandeling neemt, zal zij per patiënt een eenmalig vergoeding verschuldigd zijn aan partij A van Naf 750,00 per door haar te behandelde of bij haar ingeschreven patiënt. Partij B moet elke 3 maanden inzage geven en B zal in dat geval elke 3 maanden afrekenen, gedurende een periode van 18 maanden na het vertrek van partij B.
2.4
Op 15 december 2013 is tussen G* en AZV een overeenkomst tot stand gekomen en sindsdien heeft G* AZV-verzekerden uit hoofde van een zorgverleningsovereenkomst in het praktijkhuis van PAD behandeld.
G* diende haar declaraties in bij AZV. Als vergoeding voor het gebruik van het praktijkhuis betaalde G* aan PAD 50% van de door AZV goed gekeurde declaraties.
2.5
Bij brief van 12 juni 2014 bericht de heer [naam], directeur van AZV aan G* het volgende;
‘Geachte mevrouw G*.
Hierbij bevestigen wij als volgt.
Op grond van de Landsverordening AZV contracteert het Uitvoeringsorgaan met de vrijgevestigde beroepsbeoefenaar persoonlijk en niet met diens praktijk. De hulp aan verzekerden dient persoonlijk door de gecontracteerde beroepsbeoefenaar verleend te worden. Een verzekerde wordt ook op naam persoonlijk van een gecontracteerde huisarts en tandarts bij het Uitvoeringsorgaan ingeschreven en niet op naam van diens praktijk. Een verzekerde is binnen de beschikbare capaciteit vrij om te kiezen bij welke huisarts en tandarts hij zich laat inschrijven.
Gelet op het voorgaande staan verzekerden, die ervoor gekozen hebben om zich bij u in te schrijven, ingeschreven op uw naam.’
2.6
Op 20 juni 2014 heeft PAD de samenwerkingsovereenkomst met onmiddellijke ingang mondeling beëindigd.
2.7
Bij e-mail van gelijke datum deelt G* PAD mee dat er geen sprake is van een dringende redenen die de onmiddellijke beëindiging rechtvaardigen. Tevens houdt G* PAD aansprakelijk voor de hierdoor geleden en te lijden schade.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

in conventie
3.1
PAD vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad en na wijziging van eis G* te veroordelen inzage te geven in haar patiëntenbestand en daarvan brondocumenten te verschaffen per 1 oktober 2014 en vervolgens iedere drie maanden per vervaldatum maximaal 6 x na 31 juli 2014, zulks op straffe van een dwangsom ad
Afl. 50.000,00 per keer dat zij hiermee in gebreke blijft en voorts G* te veroordelen om aan PAD te betalen een bedrag ad Afl. 11.948,80 , rente en kosten rechtens.
3.2
Aan deze vordering legt PAD - kort weergegeven - het volgende ten grondslag.
De vordering is gebaseerd op artikel 8 van de samenwerkingsovereenkomst. Dit artikel beschermt PAD tegen het meenemen van patiënten door G* naar een nieuwe praktijk.
Met ‘patiëntenbestand’ is bedoeld het volledige patiëntenbestand, particulier en AZV-verzekerden. PAD heeft voorts recht op een bedrag ad Afl. 3.060,0 en Afl. 17.868,55. PAD is G* nog Afl. 8.979,75 verschuldigd, welk bedrag verrekend kan worden. Aldus is G* aan PAD Afl. 11.948,80 verschuldigd.
3.3
G* voert gemotiveerd verweer dat bij de beoordeling aan de orde komt.
in reconventie
3.4
G* vordert in reconventie verklaring voor recht dat de samenwerkingsovereenkomst door een tekortkoming in de nakoming door PAD voortijdig is geëindigd, althans dat PAD onrechtmatig heeft gehandeld door voortijdig de samenwerkingsovereenkomst te beëindigen en dat PAD uit hoofde daarvan gehouden is de schade die G* daardoor heeft geleden te vergoeden ad Afl. 30.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 december 2014, met veroordeling van PAD in de kosten van reconventie.
3.5
Aan deze vordering legt G* - samengevat - het volgende ten grondslag. PAD heeft de samenwerkingsovereenkomst zonder geldige reden per direct beëindigd. De schade die G* lijdt bestaat uit gederfde omzet over juni en juli 2014.
3.6
PAD voert verweer, dat bij de beoordeling aan de orde komt.

4.DE BEOORDELING

in conventie
4.1
De crux van het geschil in conventie betreft de uitleg van artikel 7 jo 8 van de samenwerkingsovereenkomst tussen partijen.
4.2
Volgens PAD dient artikel 8 van de overeenkomst aldus uitgelegd te worden dat hieronder alle patiënten worden verstaan. Deze uitleg is - aldus PAD - in lijn met artikel 7 van de overeenkomst, waarin is bepaald dat de patiëntgegevens en de patiënten eigendom zijn van PAD. Voor de uitleg van artikel 8 is - aldus PAD - bepalend of de patiënten in het praktijkhuis behandeld werden. Het enkele feit dat AZV contracteert met G* en niet met het praktijkhuis, betekent volgens PAD niet dat de AZV-patiënten niet tot de praktijk van het praktijkhuis gerekend kunnen worden. Partijen hebben nimmer de bedoeling gehad onderscheid te maken tussen de patiënten van G* en de patiënten niet van G*. Alle patiënten werden immers in hetzelfde Simplex patiënten administratiesysteem geregistreerd. Dit alles aldus PAD.
4.3
G* stelt zich op het standpunt dat de samenwerkingsovereenkomst uitsluitend betrekking had op particuliere patiënten. Dit kan niet anders, want op het moment dat partijen de samenwerkingsovereenkomst sloten had PAD geen contract met AZV en kon zij geen AZV patiënten behandelen.
4.4
Volgens vaste jurisprudentie geldt bij de uitleg van mondelinge of schriftelijke overeenkomsten alsmede bij de uitleg van wilsverklaringen en mededelingen die (beoogde) contractspartijen elkaar doen en bij de beantwoording van de vraag of en in welke zin een overeenkomst tot stand is gekomen, de Haviltexmaatstaf (HR 13 maart 1981, NJ 1981/635). Volgens deze maatstaf dient uitleg niet plaats te vinden op grond van alleen maar de taalkundige betekenis van de bewoordingen waarin het contract of de betrokken wilsverklaring of mededeling is gesteld (alhoewel die taalkundige betekenis vaak wel van groot belang is), maar komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden daaraan redelijkerwijs mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien over en weer redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij zijn de omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen, van beslissende betekenis. Met de omstandigheden van het concrete geval wordt gedoeld op de omstandigheden ten tijde van het aangaan van de overeenkomst, doch dat sluit niet uit dat bij de uitleg mede wordt gelet op zich later voordoende omstandigheden voor zover voor de uitleg relevant. Met name het gedrag van partijen bij de uitvoering van de overeenkomst kan aanwijzingen opleveren omtrent de betekenis die partijen aan hun overeenkomst hebben toegekend. Bij dit alles zij nog bedacht dat de rechten en verplichtingen van partijen ten opzichte van elkaar niet alleen bepaald worden door hetgeen zij uitdrukkelijk zijn overeengekomen, maar ook door de redelijkheid en billijkheid die hun rechtsverhouding beheerst.
4.5
Vast staat dat partijen bij de totstandkoming van de samenwerkingsovereenkomst niet expliciet gesproken hebben over AZV-patiënten, omdat PAD geen contract had met AZV. Een kleine vier jaar later, toen G* een contract sloot met AZV, werden er voor het eerst patiënten op kosten van AZV behandeld in het praktijkhuis. Met G* is het gerecht van oordeel dat het niet aannemelijk is dat partijen begin 2009 de bedoeling hebben gehad om AZV-patiënten te scharen onder artikel 7 en 8 van de samenwerkingsovereenkomst. AZV-patiënten waren destijds niet in beeld en speelden geen rol in de behandelpraktijk van PAD. Dat sinds eind 2013 ook AZV-patiënten behandeld konden worden in het praktijkhuis was de verdienste van G* en niet van PAD. Het enkele feit dat PAD een advertentie heeft geplaatst teneinde AZV-patiënten opmerkzaam te maken dat zij zich konden inschrijven bij G*, leidt niet tot een ander oordeel. Immers, voor elke behandeling van een AZV-patiënt ontving PAD 50% van de goedgekeurde declaratie. PAD had derhalve ook een groot eigen belang bij het uitbreiden van het AZV-patiëntenbestand. In het licht van het voorgaande is het gerecht van oordeel dat artikel 7 en 8 aldus uitgelegd moeten worden dat deze artikelen uitsluitend betrekking hebben op de particuliere patiënten.
4.6
De vordering van PAD heeft echter niet uitsluitend betrekking op de AZV-patiënten. PAD vordert immers ook inzage in het particuliere patiëntenbestand van G*. De stelling van G* dat zij uitsluitend AZV-patiënten behandelt en daarom niet aan de vordering hoeft te voldoen, wordt verworpen. Voor zover dit juist is, vermag het gerecht niet in te zien, waarom G* de verzochte inzage niet wenst te geven. Dit klemt te meer nu PAD aanwijzingen heeft voor het ‘overlopen’ van patiënten van PAD naar G*, zoals blijkt uit de overgelegde patiënten lijst. De vordering is dan ook in zo verre toewijsbaar dat de inzage zal worden gelast ten aanzien van alle particuliere patiënten die bij G* geregistreerd zijn. De gevorderde dwangsom zal worden gematigd tot Afl. 10.000,00 per keer dat G* in gebrek blijft met het verstrekken van de drie maandelijkse inzage, gedurende 18 maanden na 31 juli 2014.
4.7
PAD vordert voorts betaling van Afl. 3.060,00 alsmede een bedrag ad Afl. 17.868,55, totaal Afl. 20.928,55. PAD heeft haar vordering verrekend met een bedrag ad
Afl. 8.979,75 dat volgens haar G* nog toekomt. Hoewel G* de verrekening betwist, wordt het bedrag toegewezen zoals verzocht, omdat wel het mindere maar niet het meerdere kan worden toegewezen. De wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 10 februari 2010, de dag waarop het verzoekschrift werd ingediend.
4.8
De kosten in conventie worden gecompenseerd nu partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld.
in reconventie
4.9
G* vordert in reconventie PAD te veroordelen tot betaling van een bedrag ad Afl. 30.000,00 zijnde schadevergoeding, omdat PAD in strijd met het bepaalde in artikel 5 van de overeenkomst de samenwerking heeft opgezegd.
4.1
De samenwerkingsovereenkomst was aangegaan voor de duur van vijf jaar en zou van rechtswege eindigen op 31 juli 2014. PAD heeft deze overeenkomst op juni 2014 per direct opgezegd, omdat zij van AZV vernam dat G* al in 2013 bezig was met de voorbereidingen voor een eigen praktijk. Dit vormde voor PAD een dermate ernstige vertrouwensbreuk dat zij niet langer kon samenwerken met G*.
4.11
G* heeft onweersproken gesteld dat PAD op basis van de van AZV verkregen informatie haar van het ene op het andere moment weg heeft gestuurd, zonder bij haar te verifiëren of een en ander juist was. Echter zelfs indien er veronderstellenderwijs vanuit wordt gegaan dat G* al in 2013 plannen had voor een eigen praktijk in [plaats x], dan levert dit geen dringende reden voor de directe beëindiging op. Uit productie 3 bij verzoekschrift volgt dat G* op 30 april 2014 heeft aangegeven dat zij per 31 juli 2014 de samenwerking wenste te beëindigen, omdat zij voortzetting op basis van de bestaande voorwaarden niet aantrekkelijk vond. Voorts volgt uit deze productie dat G* bereid was om de samenwerking voort te zetten, zij het onder andere voorwaarden.
Omdat PAD aangaf dat het niet mogelijk was om de commissie te verhogen, heeft G* besloten de samenwerking per 31 juli 2014 te beëindigen.
4.12
Anders dan PAD is het gerecht van oordeel dat het enkele feit, zelfs indien juist, dat G* al in 2013 met AZV heeft gesproken over een eigen praktijk in [plaats x], dit geen dringende reden vormt voor een opzegging ‘op staande voet’. Het valt G* niet te verwijten dat zij plannen maakt voor haar toekomst en nadenkt over voortzetting cq beëindiging van de samenwerking dan wel het opzetten van een eigen praktijk. Op grond van artikel 6:2 BWA zijn partijen verplicht zich jegens elkaar te gedragen naar de eisen van redelijkheid en billijkheid. In dat kader lag het op de weg van PAD om de verkregen informatie van AZV bij G* te verifiëren, alvorens haar per direct weg te sturen. PAD heeft dan ook in strijd met artikel 6:2 BWA en artikel 5 de samenwerkingsovereenkomst opgezegd, nu zij de pretense dringende reden niet althans onvoldoende heeft onderzocht. Om deze reden is PAD schadeplichtig jegens G*.
4.13
G* stelt dat haar schade gelijk is aan de gederfde omzet ad Afl. 30.000,00. Met PAD is het gerecht van oordeel dat de schade niet gelijk is aan de omzetderving, omdat rekening gehouden dient te worden met praktijkkosten, belasting, premies etc.
Het is voor het gerecht onbegrijpelijk, gelet op de betwisting door PAD, dat G* haar vordering bij repliek in conventie niet feitelijk heeft onderbouwd door overlegging van bescheiden waaruit haar gemiddelde (netto) inkomen over de afgelopen 6 maanden blijkt. Nu de rechter op grond van het bepaalde in artikel 6:97 BW vrij is om zelf de schade te begroten, zal aangesloten worden bij de 50% kosten-formule die geldt ten aanzien van de AZV-omzet van G*. Dat heeft tot gevolg dat een bedrag ad Afl. 15.000,00 wordt toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 juni 2014 tot de dag der voldoening.
4.14
De gevorderde verklaring voor recht wordt afgewezen wegens gebrek aan belang.
4.15
Nu partijen in reconventie over en weer in het ongelijk worden gesteld worden de kosten gecompenseerd.

5.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
in conventie
5.1
beveelt G* om aan PAD inzage te geven in haar particuliere patiëntenbestand per
1 oktober 2014 en telkens iedere drie maanden, maximaal 6 maal na 31 juli 2014, op straffe van een dwangsom van Afl. 10.000,00 voor elke keer dat G* in gebreke blijft na betekening van dit vonnis;
5.2
veroordeelt G* te betalen aan PAD een bedrag ad Afl. 11.948,80, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 februari 2015 tot de dag der voldoening;
5.3
bepaalt dat elke partij de eigen kosten draagt;
in reconventie
5.4
veroordeelt PAD te betalen aan G* een schadevergoeding van Afl. 15.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 december 2014 tot de dag der voldoening;
in conventie en reconventie
5.5
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.6
bepaalt dat elke partij de eigen kosten draagt;
5.7
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.M. Vanwersch rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 9 maart 2016 in aanwezigheid van de griffier.