ECLI:NL:OGEAA:2016:159

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
9 maart 2016
Publicatiedatum
17 maart 2016
Zaaknummer
1296 van 2015
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling op basis van schuldbekentenis en verjaringseisen

In deze civiele zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, vordert eiser E* van gedaagde G* een bedrag van Afl. 64.394,60, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De vordering is gebaseerd op een schuldbekentenis die G* heeft ondertekend op 27 augustus 2003, waarin zij erkent dat zij dit bedrag aan E* verschuldigd is. E* stelt dat hij het gevorderde bedrag voor G* heeft afbetaald en dat de schuldbekentenis de verjaring van de vordering heeft gestuit.

G* voert verweer en beroept zich op verjaring van de vordering. De rechter behandelt eerst het verweer van G* en stelt vast dat de schuldbekentenis geen termijn bevatte voor aflossing, waardoor de vordering direct opeisbaar was. De rechter concludeert dat de verjaring van de vordering door de ondertekening van de schuldbekentenis is gestuit, maar dat er op 28 augustus 2003 een nieuwe verjaringstermijn is gaan lopen. Aangezien E* niet tijdig de verjaring heeft gestuit, is de vordering op 28 augustus 2008 verjaard.

De rechter wijst de vordering van E* af en veroordeelt hem in de kosten van de procedure, die aan de kant van G* worden begroot op Afl. 2.200,00 aan salaris van de gemachtigde. Dit vonnis is uitgesproken op 9 maart 2016.

Uitspraak

Vonnis van 9 maart 2016
Behorend bij 1296 van 2015
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
[naam],
wonende te Aruba,
EISER, hierna ook te noemen: E*,
gemachtigde: de advocaat mr. F.A. Gibbs,
tegen:
[naam],
wonende te Aruba,
GEDAAGDE, hierna ook te noemen: G*,
gemachtigde: de advocaat mr. G. de Hoogd.

1.DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift;
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek.
De zaak is daarna verwezen naar de rol voor vonnis.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Partijen hebben in 1998 een bedrag ad Afl. 201.335,00 geleend, waarbij werd overeengekomen dat partijen deze lening gelijkelijk zouden aflossen.
2.2
Van dit bedrag heeft E* Afl. 175.989,47 en G* Afl. 32.596,60 afgelost.
2.3
E* heeft als productie 1 bij verzoekschrift een ‘schuldbekentenis’ overgelegd gedateerd op 27 augustus 2003, waarin G* erkent dat zij een bedrag ad Afl. 64.394,60 aan E* verschuldigd is.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1
E* vordert - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad - G* te veroordelen tot betaling van een bedrag ad Afl. 64.394,60, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 juni 2015 tot de dag der voldoening alsmede de proceskosten.
3.2
Aan deze vordering legt E* ten grondslag dat hij het gevorderde bedrag voor G* heeft afbetaald en zij hiervoor een schuldbekentenis heeft ondertekend.
3.3
G* voert verweer dat zo nodig bij de beoordeling aan de orde komt.

4.DE BEOORDELING

4.1
Het meest verstrekkende verweer, het beroep op verjaring van de vordering, wordt als eerste behandeld. Indien dit verweer slaagt, behoeven de overige stellingen en weren geen verdere beoordeling.
4.2
Indien er veronderstellenderwijs vanuit wordt gegaan dat E* de overgelegde schuldbekentenis heeft ondertekend op 27 augustus 2003 heeft het volgende te gelden.
4.3
In de schuldbekentenis is geen termijn afgesproken waarbinnen G* de schuld diende af te lossen. Op grond van het bepaalde in artikel 6:38 BWA is de vordering derhalve direct opeisbaar.
4.4
Ingevolge het bepaalde in artikel 3:318 BWA is de verjaring van de vordering van E* op G* door het ondertekenen van de schuldbekentenis op 27 augustus 2003 gestuit. Op 28 augustus 2003 is op grond van artikel 3:319 BWA een nieuwe verjaringstermijn gaan lopen. Anders dan E* is het gerecht van oordeel dat het te kort schieten in de nakoming van een betalingsverlichting niet zonder meer onrechtmatig is. Nu E* geen feiten heeft gesteld die kunnen leiden tot de conclusie dat G* niet alleen tekort is geschoten maar ook onrechtmatig heeft gehandeld jegens E*, is de verjaringstermijn van artikel 3:307 BWA van toepassing.
4.5
Ingevolge het bepaalde in artikel 3:307 lid 1 BWA verjaart de vordering van E* op G* na verloop van vijf jaar. De verjaringstermijn is gaan lopen op 28 augustus 2003. Nu gesteld noch gebleken is dat E* de verjaring tijdig heeft gestuit, is de vordering uit hoofde van de schuldbekentenis d.d. 27 augustus 2003 op 28 augustus 2008 verjaard.
4.6
Uit het voorgaande volgt dat de vordering wordt afgewezen.
4.7
E* wordt nu hij in het ongelijk is gesteld in de kosten van de procedure veroordeeld.

5.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
5.1
wijst het gevorderde af;
5.2
veroordeelt E* in de kosten van de procedure, die tot de datum van uitspraak aan de kant van G* worden begroot op Afl. 2.200,00 aan salaris van de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.M. Vanwersch, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 9 maart 2016 in aanwezigheid van de griffier.