ECLI:NL:OGEAA:2016:16

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
6 januari 2016
Publicatiedatum
8 januari 2016
Zaaknummer
A.R. no. 1967 van 2014
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake scheiding en deling van onroerend goed en overige financiële verplichtingen tussen echtgenoten

In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba is behandeld, betreft het een geschil tussen twee echtgenoten, aangeduid als E* en G*, over de verdeling van hun huwelijksgoederengemeenschap na hun scheiding. De procedure begon met een tussenvonnis op 4 maart 2015, gevolgd door een comparitie van partijen op 11 juni 2015. Tijdens deze zitting hebben beide partijen hun standpunten toegelicht en een taxatierapport over hun echtelijke woning overgelegd. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de vrije marktwaarde van het onroerend goed Afl. 129.000,-- bedraagt, maar omdat partijen geen overeenstemming konden bereiken over de verkoopprijs, heeft het Gerecht deze vastgesteld op Afl. 115.000,--. Indien het onroerend goed niet binnen zes maanden wordt verkocht, kan het openbaar worden verkocht met een inzetprijs van Afl. 95.000,--.

Daarnaast heeft het Gerecht de gebruiksvergoeding voor het eenzijdig gebruik van het onroerend goed door G* afgewezen, omdat G* zijn verplichtingen met betrekking tot hypotheken en verzekeringen is nagekomen. E* is veroordeeld om een creditcardschuld aan G* te betalen, en er is een regeling getroffen voor de pensioenrechten van G*, die bij uitkering aan E* moeten worden doorbetaald. De verdeling van de inboedel is ook vastgesteld, evenals de regeling voor de belastingverplichtingen van beide partijen. Het vonnis is uitgesproken op 6 januari 2016 door mr. A.H.M. van de Leur, en de proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

Vonnis van 6 januari 2016
Behorend bij A.R. no. 1967 van 2014
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS in de zaak van:
[naam],
wonende in Aruba,
eiseres,
hierna ook te noemen: E*,
gemachtigde: de advocaat mr. G.L. Griffith,
tegen:
[naam],
wonende in Aruba,
gedaagde,
hierna ook te noemen: G*,
procederend in persoon.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure tot 4 maart 2015 blijkt uit het tussenvonnis van dit Gerecht van die datum. De bij dat vonnis gelaste comparitie van partijen heeft plaatsgevonden op 11 juni 2015. Partijen zijn toen in persoon ter zitting verschenen, E* samen met haar gemachtigde. Partijen hebben over en weer het woord gevoerd, en hebben gereageerd of kunnen reageren op elkaars stellingen. Partijen hebben gezamenlijk een taxatierapport overgelegd met betrekking tot hun echtelijke woning.
1.2
Zoals ter zitting afgesproken heeft de gemachtigde van E* bij schrijven van 17 juni 2015 nadere informatie verstrekt afkomstig van de makelaar die een opgave heeft gedaan van de prijs tegen welke hij denkt de echtelijke woning te kunnen verkopen, te weten de bij makelaardij Living Today werkzame [naam]. Bij schrijven van 18 juni 2015 heeft G* gereageerd op het schrijven van de gemachtigde van E*.
1.3
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.DE VERDERE BEOORDELING

2.1
Het Gerecht volhardt in zijn in de tussenvonnissen neergelegde overwegingen en beslissingen.
2.2
Uit het bij partijen genoegzaam bekende taxatierapport van 5 mei 2015 blijkt de te dezen relevante vrije marktwaarde van het erfpacht verkregen perceel met daarop gebouwd de echtelijke woning van partijen (hierna: het bebouwde perceel)
Afl. 109.000,-- bedraagt en dat de vrije marktwaarde van het daarnaast en aangrenzend gelegen onbebouwd in erfpacht verkregen perceel (hierna: het onbebouwde perceel) Afl. 30.000,-- bedraagt. Gesteld noch gebleken is dat de opsteller van het rapport niet ter zake deskundig of niet betrouwbaar is, zodat het Gerecht zijn bevindingen tot de zijne maakt. In het licht van dit alles heeft voornoemde makelaar, voor wie partijen zelf hebben gekozen, de (zo begrijpt het Gerecht) maximale prijs waartegen hij het bebouwde en het onbebouwde perceel (hierna tezamen ook: het onroerend goed), dat volgens hem als één onlosmakelijk onroerend goed moet worden gezien, aan de man kan brengen gesteld op Afl. 129.000,--.
2.3
Nu partijen geen akkoord hebben weten te bereiken over de bodemprijs waartegen het onroerend goed onderhands verkocht moet worden, zal het Gerecht - gebruikmakend van zijn in het eerste lid van artikel 3:185 BW neergelegde bevoegdheid, die prijs bepalen op Afl. 115.000,--, welk prijs gelet op de nog steeds niet losgekomen markt met betrekking tot onroerend goed niet apert onredelijk of onrealistisch voorkomt. De periode waarbinnen het onroerend goed met behulp van Living Today (zie rechtsoverweging 2.2 van het laatste tussenvonnis) onderhands ter verkoop mag worden aangeboden zal het Gerecht bepalen op 6 maanden gerekend vanaf de datum van uitspraak van dit vonnis. Indien het onroerend goed niet binnen die periode onderhands is verkocht, is ieder der partijen bevoegd om zonder toestemming van de ander het onroerend goed in het openbaar (oftewel ter veiling) te laten verkopen, met als inzetprijs Afl. 95.000,--. De verkoopopbrengst van het onroerend goed moet, na aftrek van alle verkoopkosten en het nog af te lossen deel van de hypothecaire lening(en), bij helfte worden verdeeld tussen partijen.
2.4
Ter zake van de door E* verzochte gebruiksvergoeding voor het eenzijdig gebruik door G* van het onroerend goed wordt onder verwijzing naar rechtsoverweging 3.3 van het laatste tussenvonnis het volgende verder overwogen. Vast staat dat G* vanaf 27 november 2013 telkens de hypothecaire- en verzekeringsverplichtingen van partijen met betrekking tot het onroerend goed is nagekomen. In het licht daarvan en het gegeven dat voor de bepaling van de hoogte van de gebruiksvergoeding niet in geschil is tussen partijen dat dienaangaande de waarde van het onroerend goed gesteld moet worden op Afl. 109.000,-- ziet het Gerecht geen ruimte voor toekenning aan E* van de door haar beoogde gebruiksvergoeding. Die vordering zal worden afgewezen. Daartegenover staat dat het Gerecht G* niet volgt in zijn standpunt dat E* gehouden is om de helft van voormelde verplichtingen te voldoen aan G* omdat naar het oordeel van het Gerecht het één met het ander als verrekend heeft te gelden.
2.5
Onder verwijzing naar rechtsoverweging 3.6 van het laatste tussenvonnis wordt ter zake van de bij partijen genoegzaam bekende creditcardschuld het volgende verder overwogen. E* heeft ter zitting verklaard dat zij niet kan bewijzen dat zij die schuld, voor de betaling waarvan vast staat dat partijen zijn overgekomen dat E* die moet betalen, reeds heeft betaald. E* zal daarom de creditcardschuld (die op naam staat van G*) alsnog moeten betalen aan G*. E* zal daartoe worden veroordeeld.
2.6
Ter zitting is gebleken dat het pensioenfonds van G*, te weten het APFA, om voor haar moverende redenen vooralsnog niet in staat is om opgave te doen van (de omvang van) de door G* aldaar tot 27 november 2013 opgebouwde pensioenrechten (hierna: de pensioenrechten). Dienaangaande hebben partijen echter overeenstemming bereikt, in die zin dat zodra het APFA in verband met het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd overgaat tot uitkering aan G* van de pensioenrechten, het APFA telkens het deel dat toekomt aan E* rechtstreeks aan E* uitbetaalt. Het Gerecht zal dienovereenkomstig beslissen, onder toebedeling van de pensioenrechten aan G*.
2.7
Voorts is ter zitting het volgende nog gebleken, waarvan G* reeds in zijn handgeschreven conclusie van antwoord (maar door het Gerecht onopgemerkt) melding van had gemaakt. G* heeft gesteld en dat is door E* ter zitting erkend dat van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen het kindsdeel van E* met betrekking tot de nog onverdeelde nalatenschap van haar overleden vader deel uitmaakt. Partijen hebben op dit punt overeenstemming bereikt, in die zin dat zodra die nalatenschap wordt verdeeld E* zal overgaan tot uitbetaling van de helft (van de waarde) van haar kindsdeel aan G*. Het Gerecht zal dienovereenkomstig beslissen.
2.8
Ter zake van de te verdelen inboedel van partijen hebben zij ter zitting overeenstemming bereikt. Die inboedel is daarmee verdeeld tussen partijen (zonder dat zij gehouden zijn tot verrekening ten opzichte van elkaar uit hoofde van overbedeling). De inboedel kan daarom verder onbesproken blijven.
2.9
Wat betreft de bij partijen genoegzaam bekende (op naam van E*) gesloten persoonlijke lening (zoals vermeld onder 4f en h van het verzoekschrift) heeft te gelden dat die zal worden toebedeeld aan E*, en dat G* uit hoofde van overbedeling zal worden veroordeeld om de helft van het saldo van die schuld per 27 november 2013 te voldoen aan E*, te verminderen met hetgeen G* mogelijk vanaf die datum van bedoelde schuld vanuit zijn eigen vermogen heeft afgelost.
2.1
De over de jaren 2009 tot en met 2013 te restitueren belastingen moeten telkens bij uitkering daarvan bij helfte worden verdeeld tussen partijen. Daartegenover staat dat alle over die periode nog te betalen belasting(aanslagen) door bij partijen ieder voor de helft moet worden gedragen. Hetzelfde geldt ter zake van grondbelasting(aanslagen) met betrekking tot het onroerend goed vanaf 27 november 2013 tot aan de verkoop daarvan.
2.11
In de aard van deze procedure ziet het Gerecht aanleiding om de kosten daarvan te compenseren tussen partijen, aldus dat ieder van hen de eigen kosten draagt.
2.12
Aldus wordt de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van partijen vastgesteld als na te melden.

3.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
-bepaalt dat het onroerend goed gedurende een periode van 6 maanden na de uitspraak van dit vonnis onderhands mag worden verkocht door partijen met behulp van makelaar Living Today, en bepaalt voorts de bodemprijs waartegen het onroerend goed verkocht
moetworden op Afl. 115.000,--;
-bepaalt dat het onroerend goed ter veiling moet worden verkocht indien het niet binnen voormelde termijn onderhands is verkocht, en dat met als inzetprijs
Afl. 95.000,--, en bepaalt voorts dat ieder der partijen dan bevoegd is om zonder toestemming van de ander het onroerend goed tegen voormelde inzetprijs ter veiling aan te brengen;
-bepaalt dat in geval van weigerachtigheid van één der partijen om op voormelde wijze(n) tot verkoop van het onroerend goed te geraken dit vonnis in de plaats treedt van alle rechtshandelingen die met betrekking tot die verkoop en de daarbij behorende levering door die weigerachtige moeten worden verricht;
-bepaalt dat de verkoopopbrengst van het onroerend goed, na aftrek van alle verkoopkosten en na afbetaling van de hypothecaire restschuld(en) van partijen met betrekking tot het onroerend goed, bij helfte moet worden verdeeld tussen partijen;
-bedeelt toe aan G* de pensioenrechten, en bepaalt dat zodra G* zijn pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt en het APFA in verband daarmee overgaat tot uitkering aan G* van de pensioenrechten, het APFA ten titel van overbedeling van G* telkens de helft daarvan rechtstreeks aan E* dient uit te keren;
-bepaalt dat de over de jaren 2009 tot en met 2013 te restitueren belastingen telkens bij uitkering daarvan bij helfte moeten worden verdeeld tussen partijen;
-bepaalt dat over de jaren 2009 tot en met 2013 nog te betalen belasting(aanslagen) en grondbelasting(aanslagen) met betrekking tot het onroerend goed gerekend vanaf 27 november 2013 tot aan de verkoop daarvan door bij partijen ieder voor de helft moet worden gedragen;
-bedeelt toe aan E* de bij partijen genoegzaam bekende (op naam van E*) gesloten persoonlijke lening (zoals vermeld onder 4f en h van het verzoekschrift), en veroordeelt G* om uit hoofde van overbedeling te betalen aan E* de helft van het saldo van die schuld per 27 november 2013, te verminderen met hetgeen G* mogelijk vanaf die datum van bedoelde schuld vanuit zijn eigen vermogen heeft afgelost;
-veroordeelt E* om ten titel van nakoming en tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan G* de bij partijen genoegzaam bekende creditcardschuld;
-bepaalt dat E* de helft van (de waarde van) haar kindsdeel met betrekking tot de nog onverdeelde nalatenschap van haar overleden vader moet uitbetalen aan G* zodra die nalatenschap wordt verdeeld onder de daartoe deelgerechtigden;
-verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
-compenseert de proceskosten tussen partijen, aldus dat ieder van hen de eigen kosten draagt;
-wijst af het meer of anders verzochte.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 6 januari 2015 in aanwezigheid van de griffier.