In deze civiele procedure, die diende voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, heeft eiseres E* een vordering ingesteld tegen gedaagde G* met betrekking tot een executoriaal derdenbeslag. E* had eerder een vonnis verkregen waarbij X was veroordeeld tot betaling van een bedrag aan E*. Vervolgens heeft E* op 21 april 2015 executoriaal derdenbeslag gelegd onder G* op een onroerend goed dat in erfpacht was uitgegeven. G* heeft echter een verklaring afgelegd waarin hij stelde dat er geen rechtsverhouding bestond tussen hem en X op het moment van beslaglegging. De kern van het geschil was of deze verklaring correct was en of G* verplicht was om aan E* te leveren.
De rechter heeft vastgesteld dat G* in 2008 het onroerend goed had verkocht aan X, die de economische eigendom verwierf. In 2010 heeft X het economisch belang verkocht aan [naam Y], waardoor G* niet langer aan X hoefde te leveren. De rechter oordeelde dat er geen rechtsverhouding meer bestond tussen G* en X op het moment van beslaglegging, en dat E* geen feiten had aangedragen die een andere conclusie rechtvaardigden. De vorderingen van E* werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de kosten van de procedure.
Het vonnis werd uitgesproken op 9 maart 2016 door rechter Y.M. Vanwersch, en de kosten aan de zijde van G* werden begroot op Afl. 1.800,00 aan salaris van de gemachtigde.