ECLI:NL:OGEAA:2016:223

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
2 maart 2016
Publicatiedatum
12 april 2016
Zaaknummer
A.R. 2595 van 2012
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Civiele procedure over vervangende schadevergoeding inzake bouwwerkzaamheden en bewijsvoering

In deze civiele procedure vordert de eiser, LAND SEAIR CARGO & TRADE N.V., dat de gedaagde, wonende te Aruba, wordt veroordeeld tot betaling van vervangende schadevergoeding wegens gebrekkige bouwwerkzaamheden. De eiseres stelt dat de gedaagde, die als onder- en later als hoofdaannemer heeft gefunctioneerd, een afdak heeft gebouwd dat lekkages vertoont door een gebrekkige constructie. De eiseres legt de vordering ten grondslag aan de verplaatsing van een pilaar door de gedaagde, wat volgens haar een niet ondergeschikte tekortkoming vormt. De gedaagde ontkent echter de verplaatsing van de pilaar en stelt dat hij slechts de betimmering heeft verzorgd. Hij heeft aangeboden de lekkage te verhelpen, maar de eiseres heeft dit aanbod geweigerd.

Tijdens de comparitie van partijen op 13 november 2013 is afgesproken dat de eiseres bewijs zou leveren van haar stellingen. De rechter heeft een bewijsopdracht gegeven, waarbij de eiseres moest aantonen dat de gedaagde de pilaren heeft verplaatst. Na het horen van getuigen en het indienen van conclusies, concludeert het gerecht dat de eiseres niet in haar bewijs is geslaagd. De getuigenverklaringen zijn niet eenduidig en er is onvoldoende bewijs dat de gedaagde verantwoordelijk is voor de verplaatsing van de pilaar onder het dak.

Het gerecht wijst de vordering van de eiseres af en veroordeelt haar in de kosten van de procedure aan de zijde van de gedaagde. Dit vonnis is uitgesproken door mr. P.A.H. Lemaire op 2 maart 2016.

Uitspraak

Vonnis van 2 maart 2016
Behorend bij A.R. 2595 van 2012
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
LAND SEAIR CARGO & TRADE N.V.,
gevestigd te Aruba,
eiser,
gemachtigde: de advocaat mr. D.C.A. Crouch,
tegen:
Gedaagde,
wonende te Aruba,
gedaagde,
gemachtigde: de advocaat mr. A. de Bie.

1.DE VERDERE PROCEDURE

1.1
Bij tussenvonnis van 2 oktober 2013 is een comparitie van partijen bepaald, die heeft plaatsgehad op 13 november 2013. Bij comparitie hebben partijen afspraken gemaakt omtrent het te leveren bewijs en heeft de rechter een bewijsopdracht gegeven. Hierna heeft eiseres getuigen doen horen. Vervolgens heeft gedaagde in contra-enquête getuigen doen horen. Na sluiting van de contra-enquête heeft eerst gedaagde een conclusie na contra-enquête genomen en vervolgens eiseres. De zaak is daarna verwezen naar de rol voor vonnis.
1.2
Dit vonnis wordt, vanwege haar vertrek naar Nederland, gewezen door een andere rechter dan de rechter die het tussenvonnis wees en ten overstaan van wie de comparitie van partijen plaats vond.

2.DE STELLINGEN VAN PARTIJEN

2.1
Eiseres vordert gedaagde bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad te veroordelen tot betaling aan haar van:
a. a) Afl. 10.200,-- wegens vervangende schadevergoeding inzake bouwwerkzaamheden, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 mei 2012;
b) Afl. 9.134,15 wegens vervangende schadevergoeding inzake bouwmaterialen;
c) Afl. 1.518,-- wegens incassokosten,
met veroordeling van gedaagde in de kosten van de procedure.
2.2
Eiseres legt aan haar vordering ten grondslag dat gedaagde (eerst als onder- en later als hoofdaannemer) voor haar een afdak heeft gebouwd dat door een aan gedaagde te wijten gebrekkige constructie lekkages vertoont. Er is sprake van een niet ondergeschikte tekortkoming, in het bijzonder doordat gedaagde een pilaar heeft verplaatst. De door gedaagde aangeboden reparatie acht eiseres ondeugdelijk. Gedaagde is in verzuim. Eiseres vordert vervangende schadevergoeding.
2.3
Gedaagde voert gemotiveerd verweer, strekkende tot afwijzing van de vordering. Anders dan eiseres stelt, heeft gedaagde geen contract overgenomen van een eerdere aannemer. Ook is hij nooit onderaannemer geweest. Hij heeft slechts de betimmering verzorgd. Gedaagde ontkent een pilaar te hebben verplaatst. De constructie was – voor zover niet al bestaand – door een andere aannemer, genaamd Naam 1, geplaatst. Gedaagde erkent dat er sprake is van lekkage. Hij heeft aangeboden deze te verhelpen en daartoe verschillende methoden aan eiseres voorgesteld. Eiseres heeft deze geweigerd, zodat er sprake is van schuldeisersverzuim.

3.DE BEOORDELING

3.1
Blijkens het proces-verbaal van de comparitie van partijen d.d. 13 november 2013 zijn partijen tot overeenstemming gekomen dat aan eiseres een bewijsopdracht zal worden gegeven, nu op haar de bewijslast rust van haar stellingen. Eiseres heeft daarbij aangevoerd dat de schade die zij claimt “het enkele gevolg is van het feit dat gedaagde tijdens de uitvoering van zijn werkzaamheden de pilaren/kolommen heeft verplaatst.” De toenmalige rechter heeft, blijkens een daarvan afzonderlijk opgemaakt proces-verbaal, aan eiseres ter voormelde comparitie een opdracht gegeven om te bewijzen dat gedaagde de pilaren/kolommen heeft verplaatst.
3.2
Bij conclusie na contra-enquête hebben partijen gedebatteerd of eiseres in haar opdracht is geslaagd. Het gerecht zal thans op basis van de getuigenverklaringen, beoordeeld in het licht van de stellingen van partijen, zijn oordeel vormen over het beschikbare bewijs. Blijkens deze conclusies is duidelijk geworden dat het debat betreft de eventuele verplaatsing van de metalen steunpilaren onder het dak en niet om de niet-verplaatsbare betonnen pilaren. Het gaat dan om de verplaatsing door gedaagde (of iemand die voor hem werkte), nadat deze metalen steunpilaren door de eerdere aannemer Naam 1 waren geplaatst. Dat deze volgorde is aangehouden, is naar het oordeel van het gerecht bevestigd door de getuige Vrolijk, die voor Naam 1 werkte en die verklaart dat hij met Naam 1 ijzeren steunen heeft gemaakt: “Op uw vraag of Gedaagde er bij was toen ik met Naam 1 aan het dak van Seair werkte antwoord ik u dat Gedaagde er niet bij was.” Ook Naam 1 bevestigt dit: “Ik heb dat gezet met dhr. Naam 2. Gedaagde had er niets mee te maken.”
De getuige Naam 3 zegt te hebben gezien dat een kolom naar achteren werd geschoven. Hij zegt echter ook: “Ik zag dat Naam 1 en Gedaagde kwamen meten en kolommen kwamen zetten.” Dit laat zich niet rijmen met het voorgaande en met hetgeen ook eiseres stelt, namelijk dat Naam 1 de steunpilaren plaatste. De vraag is dus of deze getuige goed heeft waargenomen. Ook de verklaring van getuige Naam 4 roept vragen op. Hij geeft aan dat hij niet meer precies weet waar de pilaren stonden. Hij zegt: “van 1 pilaar weet ik dat wel, die stond aan de voorkant van het kantoortje (aan de achterkant van het gebouw)”. Uit de verklaring van partijgetuige Naam 5 blijkt evenwel dat er meerdere pilaren waren aan verschillende kanten van het gebouw. Aan de achterkant is er volgens hem een verschoven. Andere, waaronder drie aan de voorkant, zijn door Gedaagde in zijn opdracht weggehaald. Maar in deze procedure is slechts van belang de pilaar onder het dak. De verklaring van getuige Naam 4 is daarmee niet voldoende eenduidig.
3.3
Op grond van het voorgaande kan het gerecht niet met redelijke mate van zekerheid tot het oordeel komen dat gedaagde of iemand die voor hem werkte de bewuste pilaar onder het dak heeft verplaatst. Het gerecht acht het bewijs door eiseres niet geleverd. Nu partijen de uitkomst van hun geschil hebben laten afhangen van de vraag of bewezen kan worden dat gedaagde een of meer pilaren onder het dak verplaatst heeft, betekent dit oordeel dat de vordering van eiseres dient te worden afgewezen. Zij zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure aan de zijde van gedaagde.

3.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
Wijst de vordering af.
Veroordeelt eiseres in de kosten van de procedure aan de zijde van gedaagde, begroot op Afl. 3.375,-- aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A.H. Lemaire, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 2 maart 2016 in aanwezigheid van de griffier.