ECLI:NL:OGEAA:2016:231

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
2 maart 2016
Publicatiedatum
12 april 2016
Zaaknummer
K.G. no. 121 van 2016
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod op wijziging bestemmingsvoorwaarde erfpacht en commerciële activiteiten op perceel in Aruba

In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba werd behandeld, hebben eisers, wonende in dezelfde straat, een kort geding aangespannen tegen het Land Aruba en een gedaagde die een perceel domeingrond in erfpacht heeft verkregen. De eisers vorderen een verbod op de wijziging van de bestemmingsvoorwaarde van het perceel van woondoeleinden naar commerciële doeleinden, omdat zij vrezen dat dit hun woonomgeving negatief zal beïnvloeden. Het Gerecht oordeelt dat het Land Aruba niet mag overgaan tot wijziging van de bestemmingsvoorwaarde zolang er geen uitspraak van de bodemrechter is. Tevens wordt het Land verboden om commerciële activiteiten op het perceel te verrichten zonder de benodigde vergunningen. Het Gerecht legt dwangsommen op aan zowel het Land als de gedaagde voor het geval zij zich niet aan de uitspraak houden. De eisers hebben hun vorderingen onderbouwd met argumenten over de gevolgen van de wijziging van de bestemming voor hun woonomgeving, zoals toename van verkeer en overlast. Het Gerecht heeft geoordeeld dat de belangen van de eisers zwaarder wegen dan die van de gedaagde, die illegaal bouwactiviteiten heeft uitgevoerd zonder de vereiste vergunningen. De uitspraak benadrukt het belang van het beschermen van de woonbestemming in de straat en de rechtszekerheid voor de eisers.

Uitspraak

Vonnis van 2 maart 2016
Behorend bij K.G. no. 121 van 2016
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS in kort geding van:
Eiser 1,
Eiser 2,
Eiser 3,
Eiser 4,
allen wonende in Aruba en/of gedomicilieerd ten kantore van hun hierna genoemde in Aruba gevestigde advocaat,
verzoekers,
hierna ook te noemen: Eisers
gemachtigde: de advocaat mr. G.W. Rep,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
HET LAND ARUBA,
zetelend in Aruba,
hierna ook te noemen: het Land,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia,
en
Gedaagde,
wonende in Aruba en/of gedomicilieerd ten kantore van zijn hierna genoemde in Aruba gevestigde advocaat,
hierna ook te noemen: Gedaagde,
gemachtigde: de advocaat mr. A.A. Ruiz,
gedaagden,
hierna gezamenlijk ook te noemen: het Land c.s.,

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-het verzoekschrift, met producties;
-de op 21 januari 2016 door dit Gerecht uitgevaardigde (hierna onder 3.10 geciteerde) ordemaatregel;
-de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van de zaak ter openbare terechtzitting van 5 februari 2016.
1.2
Eisers zijn toen ter zitting verschenen bij hun gemachtigde. Het Land en Gedaagde zijn verschenen bij hun respectieve gemachtigde. De gemachtigden van partijen hebben in twee termijnen het woord gevoerd - mede aan de hand van overgelegde pleitnota’s, voorzien van toegelaten producties - en hebben gereageerd of kunnen reageren op elkaars stellingen.
1.3
Vonnis is bepaald op heden.

2.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

2.1
Eisers vorderen dat het Gerecht - zo het begrijpt - bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis en kosten rechtens:
a. het Land c.s. verbiedt om over te gaan tot wijziging van de bestemming in de erfpachtvoorwaarden in kwestie, althans het Land c.s. verbiedt enige (verdere) uitvoering te gegeven aan enige bestemmingswijziging van erfpachtvoorwaarden in kwestie totdat de bodemrechter te dezen in hoogste instantie vonnis zal hebben gewezen; en/of
b. het Land c.s. beveelt geen commerciële activiteiten op het litigieuze perceel toe te staan en/of te laten plaatsvinden totdat Gedaagde beschikt over alle daartoe benodigde vergunningen dan wel totdat de bodemrechter te dezen in hoogste instantie vonnis zal hebben gewezen; en/of
c. bepaalt dat het Land en/of Gedaagde ten behoeve van Eisers een dwangsom verbeuren of verbeurt van Afl. 25.000,-- voor iedere dag indien zij dit vonnis wat betreft het onder a. en b. gevorderde niet nakomen;
d. Gedaagde verbiedt in of op het litigieuze perceel hotel- restaurant- en/of baractiviteiten te exploiteren totdat Gedaagde beschikt over alle daartoe benodigde vergunningen; en/of
e. Gedaagde verbiedt om op het litigieuze perceel enige gasinrichting en/of schoorsteen in werking te (doen) stellen totdat Gedaagde beschikt over alle daartoe benodigde vergunningen;
f. bepaalt dat Gedaagde ten behoeve van Eisers een dwangsom verbeurt van
Afl. 25.000,-- voor iedere dag dat hij dit vonnis wat betreft het onder d. en e. gevorderde niet nakomt;
g. te dezen enige ander juist voorkomende beslissing neemt.
2.2.1
Het Land voert verweer, en concludeert tot afwijzing van het door Eisers verzochte. Het Land concludeert voorts dat er geen aanleiding bestaat in geval van een kostenveroordeling van het Land aan Rep. c.s. gemachtigdensalaris toe te kennen, omdat de gemachtigde van Eisers zelf één van de eisers is en de zaak zelf heeft behandeld.
2.2.2
Gedaagde voert verweer en concludeert dat Eisers niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in het door hen verzochte, althans tot ontzegging daarvan, uitvoerbaar bij voorraad te verklaren kosten rechtens.
2.3
Voor zover van belang voor de beslissing worden de stellingen van partijen hierna besproken.

3.DE FEITEN

3.1
Eisers zijn allen woonachtig in dezelfde straat, gelegen in Aruba te Adress (hierna: de straat). De straat is een doodlopende smalle onverharde weg. Het voorlaatste perceel in die straat, te weten een perceel domeingrond van 1.136m2 met de daarop gebouwde woning plaatselijk bekend als Adress (hierna: het perceel), heeft Gedaagde op 19 januari 2015 ten titel van koop in erfpacht verkregen.
3.2
Ingevolge de aan het perceel verbonden voorwaarde is het door Gedaagde verkregen recht van erfpacht bestemd voor woondoeleinden. Alle in de straat gelegen in erfpacht uitgegeven percelen zijn bestemd voor woondoeleinden. Ingevolge het bij Landsbesluit van 7 mei 2009 voor tien jaar vastgestelde ROP is de straat (en de directe buurt daarvan) gelegen in een woonkern.
3.3
Op 12 maart 2015 heeft (de architect van) Gedaagde een verzoek ingediend bij de overheid tot wijzing van de bestemmingsvoorwaarde van het perceel van woondoeleinden naar commerciële doeleinden, teneinde aan Gedaagde de mogelijkheid te verschaffen om op het perceel te bouwen appartementen te kunnen verhuren aan toeristen. Op 25 mei 2015 heeft Gedaagde van de DIP vernomen dat er van die zijde geen bezwaar bestond tegen de verzochte bestemmingswijziging. In april 2015 heeft de te dezen bevoegde minister het schriftelijk verzoek ten behoeve van de DIP voorzien van de volgende handgeschreven tekst: “
dezerzijds akkoord, gaarne uw medewerking”.
3.4
Nog voordat Gedaagde een bouwvergunning had aangevraagd heeft hij een aanvang gemaakt met de verbouwing van de op het perceel gelegen woning en is hij gestart met de bouw van een aantal appartementen op het perceel. Op 28 mei 2015 heeft Gedaagde een bouwvergunning aangevraagd voor de bouw van vier appartementen op het perceel. De facto is Gedaagde bezig met de bouw van tenminste acht appartementen op het perceel.
3.5
De aan Gedaagde gerichte brief van 25 juni 2015 van de DOW vermeldt onder meer:

(…).
Bij gehouden controle, d.d. 23 juli 2015, door de afdeling Toezicht van deze dienst is gebleken, dat u (…) aan het bouwen bent zonder dat u daartoe (…) een schriftelijke bouwvergunning is verleend.
(…).
U dient de werkzaamhedenonmiddellijk stop te zetten, pas wanneer u in het bezit van een bouwvergunning bent, kunt u de werkzaamheden hervatten.
(…).”.
3.6
De aan Gedaagde gerichte brief van 12 november 2015 van de DOW vermeldt onder meer:

(…).
Zoals een eerder gehouden controle d.d. 23 juli 2015, door de afdeling Toezicht van deze dienst en u erop gewezen werd, dat u aan het bouwen bent zonder dat u daartoe (…) een schriftelijke vergunning is verleend, doch heeft u het werk doorgezet.
(…).
U dient de werkzaamhedenonmiddellijk stop te zetten, pas wanneer u in het bezit van een bouwvergunning bent, kunt u de werkzaamheden hervatten.
(…).”.
3.7
De aan Gedaagde gerichte brief van 22 januari 2016 van de DOW vermeldt onder meer:

(…).
Zoals bij herhaalde gehouden controles, door de afdeling Toezicht van deze dienst en u erop gewezen werd, dat u aan het bouwen bent zonder dat u daartoe (…) een schriftelijk bouwvergunning is verleend, doch heeft u het werk doorgezet.
(…).
U dient de werkzaamhedenonmiddellijk stop te zetten, pas wanneer u in het bezit van een bouwvergunning bent, kunt u de werkzaamheden hervatten.
(…).”.
3.8
In elk geval in de directe omgeving van de straat zijn gelegen meerdere in erfpacht verkregen percelen domeingrond met wonen als bestemmingvoorwaarde alwaar zonder de daartoe benodigde bouwvergunningen appartementen zijn gebouwd die op commerciële basis worden verhuurd aan derden. Aldaar is dienaangaande sprake van wildgroei.
3.9
Het Land Aruba treedt ter zake van de hiervoor onder 3.8 vermelde bij hem bekende situatie niet handhavend op, maar gedoogd die situatie terwijl de desbetreffende erfpachtverkrijgers te zijner tijd in de gelegenheid zullen worden gesteld om de bestemmingvoorwaarde verbonden aan hun recht van erfpacht middels een daartoe strekkend verzoek te wijzigen van woonbestemming naar commerciële bestemming. De gedachte van het Land hierachter is om meer inkomen te genereren voor het Land in de zin van hogere erfpachtcanon die een commerciële bestemming met zich brengt ten opzichte van die van een in erfpacht verkregen perceel domeingrond met woonbestemming.
3.1
Op 21 januari 2016 heeft dit Gerecht op daartoe strekkend verzoek van Eisers de volgende ordemaatregel opgelegd aan het Land op grond van de volgende overwegingen:
2. DE BEOORDELING
2.1
Gelet op de aard van dit geschil en de zwaarwegende belangen van Eisers bij het door hen in het kort geding gevorderde oordeelt het Gerecht het geven van de door Eisers beoogde ordemaatregel als hierna te melden op zijn plaats. Dit klemt temeer omdat onlangs is gebleken - en dat is inmiddels van algemene bekendheid in Aruba - dat het Land hangende een recentelijk door dit Gerecht behandeld kort geding met vrijwel dezelfde inzet als het onderhavige heeft goedgevonden om in plaats van - zo ieder behoorlijk bestuur zou doen of in elk geval zou behoren te doen - een op zeer korte termijn te verwachten beslissing of vonnis van dit Gerecht af te wachten over te gaan tot (de daarna bij dat vonnis verboden) wijziging van de bestemmingsvoorwaarde met betrekking tot een in Aruba te Adress gelegen perceel van woonbestemming tot commerciële bestemming en/of horecabestemming. Door aldus te handelen heeft het Land naar het oordeel van het Gerecht willens en wetens de rechtsgang gefrustreerd en heeft het Land willens en wetens geknaagd aan de wortels van de rechtsstaat.
2.2
De ordemaatregel zal zich alleen richten tegen het Land, omdat het Land - anders dan Gedaagde - degene is die bepaalt of de bestemmingsvoorwaarde van een door hem in erfpacht uitgegeven perceel zal worden gewijzigd. In dat verband hebben Eisers geen belang bij oplegging van dezelfde maatregel aan Gedaagde.

3.DE BESLISSING

Het Gerecht, beslissende op het verzoek tot het geven van een ordemaatregel:

-verbiedt het Land tot aan de uitspraak van het kort geding om over te gaan tot wijziging van de bestemming in de voor Gedaagde geldende erfpachtvoorwaarden (van woonhuisbestemming naar commerciële bestemming en/of horecabestemming en/of enige andere gelijksoortige bestemming) met betrekking tot het in Aruba te Adress gelegen in erfpacht uitgegeven perceel domeingrond van 1.136 m2, en bepaalt dat het Land ten behoeve van Eisers een dwangsom verbeurt van Afl. 25.000,-- voor iedere dag of deel daarvan dat het Land zich niet houdt aan dit verbod, en bepaalt voorts dat het Land te dezen maximaal Afl. 10.000.000,-- aan dwangsommen kan verbeuren.”.

4.DE BEOORDELING

4.1
Er zijn gronden gesteld noch gebleken waaruit volgt dat Eisers niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in het door hen verzochte. Ter zake van erfpachtkwesties staat geen administratiefrechtelijke rechtsgang open, terwijl de grondslag van de vorderingen van Eisers overigens zijn gebaseerd op onrechtmatige daad wat het Land betreft - zo begrijpt het Gerecht - in zijn hoedanigheid als eigenaar van het perceel en als civielrechtelijke erfpachtverlener waarvan wordt gesteld dat hij als zodanig dient op te treden tegen (mogelijke) schending van de voor Gedaagde geldende erfpachtbestemming. Ook te dien aanzien staat geen administratiefrechtelijke rechtsgang open voor Eisers, hetgeen ook geldt in de verhouding van Eisers tot Gedaagde. Het ontvankelijkheidsverweer van Gedaagde en/of het Land wordt verworpen.
4.2
Het spoedeisend belang Eisers bij hun vorderingen ligt besloten in de aard van die vorderingen. Ook het op dit onderdeel gevoerde verweer van Gedaagde wordt verworpen.
4.3.1
Wat betreft de vordering onder a. wordt het volgende voorop gesteld. In het algemeen kan in Aruba aan illegaliteit geen legaliteit worden ontleend, terwijl het Land in het algemeen alleen van handhavend optreden mag of kan afzien indien sprake is van uitzicht op legalisering van een illegale omstandigheid. Dat uitzicht bestaat alleen dan als er dienaangaande sprake is van schriftelijk gepubliceerd bestendig overheidsbeleid of verregaande ontwerpwetgeving. Dat sprake is van het één of het ander met betrekking tot de hiervoor onder 3.8 omschreven situatie, is verificatoir gesteld noch gebleken. Dit alles brengt naar het voorshandse oordeel van het Gerecht mee dat Gedaagde uit die situatie niet het gerechtvaardigd vertrouwen kan ontlenen dat de door hem verzochte bestemmingswijziging van het perceel zal worden toegewezen en/of dat de door hem aangevraagde bouwvergunning voor de bouw van de door hem beoogde commercieel te verhuren appartementen op het perceel zal worden verleend. Evenmin kan Gedaagde uit bedoelde situatie het gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat hij zonder schending van onder meer de (eigendoms)rechten van Eisers een commercieel te exploiteren appartementencomplex kan realiseren op het perceel. De andersluidende standpunten van Gedaagde worden verworpen.
4.3.2
Gelet op het gegeven dat de straat krachtens het ROP (welk bij Landsbesluit van 7 mei 2009 voor de periode van 10 jaar vastgestelde ruimtelijk ontwikkelingsplan heeft te gelden als geldend - schriftelijk en voor een ieder kenbaar - beleid) een woonkern betreft in samenhang met het gegeven dat alle in de straat en - zoals Eisers niet of onvoldoende onderbouwd bestreden hebben gesteld - in de buurt daarvan gelegen andere in erfpacht uitgegeven percelen zijn uitgegeven onder de voorwaarde dat die percelen uitsluitend bestemd zijn voor woningbouw, mochten en mogen Eisers er naar het voorlopig oordeel van het Gerecht er gerechtvaardigd op vertrouwen dat de aan het perceel verbonden bestemmingvoorwaarde niet afwijkt van alle andere in de straat en in de buurt daarvan in erfpacht uitgegeven percelen. Indien het Land tegen die achtergrond toch overgaat tot wijziging van de erfpachtvoorwaarden zoals verzocht door Gedaagde, handelt het naar het voorshandse oordeel van het Gerecht onrechtmatig jegens Eisers.
4.3.3
Het feit dat het Land in strijd met hetgeen het behoort te doen niet (afdoende) handhavend optreedt met betrekking tot in de straat of in de buurt daarvan illegaal optrokken en op commerciële basis verhuurde appartementen maakt dat niet anders. Hetzelfde geldt voor het betoog van het Land dat wijziging van de bestemmingsvoorwaarden in de door Gedaagde verzochte zin de bestaande woonkern niet verandert, omdat appartementen ook deel kunnen uitmaken van een woonkern. Het Land miskent met dat betoog dat te dezen geen sprake is van een bij een woonhuis te bouwen appartementje voor eigen of familiegebruik, want dat zou het bestaande beeld en karakter van de woonkern niet of onvoldoende raken. Sprake is van een bij een woning te bouwen commercieel te exploiteren appartementencomplex - Eisers hebben in dit verband onbestreden gesteld dat uit de door Gedaagde als productie 9 overgelegde bouwtekening blijkt dat Gedaagde voornemens is om op het perceel naast de aldaar bestaande woning in elk geval tien appartementen te realiseren - waarvoor de huidige bestemming van het perceel moet worden gewijzigd, hetgeen het beeld en het karakter van de onderhavige door het ROP aangewezen woonkern, en meer in het bijzonder de daarin gelegen smalle straat waarin Eisers wonen, op ontoelaatbare wijze doet veranderen.
4.3.4
Aannemelijk wordt in dat verband geoordeeld de stelling van Eisers dat onder meer sprake zal zijn van significante toename van (1) het verkeer in de straat, (2) rumoer in geval van verhuur van de appartementen aan toeristen die niet zelden participeren aan het Arubaanse uitgaans(nacht)leven, (3) geparkeerde auto’s in de straat bij - en dat is onbestreden gesteld - gebrek aan voldoende parkeergelegenheid op het perceel, (4) inbraakgevaar omdat - en dat is eveneens onbestreden gesteld maar is ook van algemene bekendheid - toeristenappartementen aantrekkende werking hebben op het inbrekersgilde, en (5) het - en ook dat is onbestreden gesteld - met stank gemoeid gaande heel veel vaker moeten legen van de beerput of de septictank van het perceel.
4.3.5
Bij dit alles komt nog het volgende. In beginsel heeft het Land als erfverpachter krachtens het burgerlijk recht de bevoegdheid om de bestemmingvoorwaarde verbonden aan het door Gedaagde verkregen recht van erfpacht te wijzigen van woonbestemming naar commerciële bestemming. Krachtens artikel 3:14 BW mag die bevoegdheid echter niet worden uitgeoefend in strijd met geschreven en ongeschreven regels van publiekrecht. Het bij Landbesluit van 7 mei 2009 voor de duur van tien jaar vastgestelde ROP heeft te gelden als geschreven publiekrechtelijke regelgeving met als doel de Arubaanse ruimtelijke ontwikkeling (ook ten behoeve van Eisers) te reguleren en vast te leggen. Het ROP wijst de straat en de omgeving daarvan aan als woonkern, oftewel als omgeving met wonen als bestemming. Vorenstaande brengt mee dat het Land, dat in geval van civielrechtelijk handelen als in casu ook is gebonden aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, zijn civielrechtelijke bevoegdheid tot wijziging van de voor Gedaagde geldende bestemmingvoorwaarde verbonden aan het door hem verkregen recht van erfpacht van woonbestemming naar commerciële bestemming niet mag uitoefenen. Als het Land dat in strijd met voormeld wetsartikel en in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (waaronder begrepen het zorgvuldigheids- vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel alsmede het verbod van willekeur) toch doet, handelt het ook in deze zin onrechtmatig jegens Eisers. Hierbij wordt nog overwogen dat, hetgeen zojuist impliciet is gezegd, het ROP mede strekt ter bescherming van Eisers tegen het inrichten van de omgeving waarin zij wonen anderszins dan de in het ROP vastgelegde zin.
4.3.6
Tegen de hiervoor geschetste achtergrond valt in een bodemprocedure het oordeel te verwachten dat de vordering onder a. zal worden toegewezen. De thans onder a. verzochte voorziening zal daarom worden gegeven als na te melden, en zal zich enkel richten tegen het Land omdat wijziging van bedoelde bestemmingsvoorwaarde alleen mogelijk is als het Land dat toestaat. Dwangsommen zullen gemaximeerd worden opgelegd aan het Land, waarbij heeft te gelden dat het Gerecht geen aanleiding ziet om geen dwangsommen op te leggen aan het Land. Dat temeer omdat het Land oplegging van dwangsommen over zich heeft afgeroepen door in een soortgelijke andere zaak te handelen zoals hiervoor omschreven onder 3.10.
4.4
Uit vorenstaande volgt naar het voorlopig oordeel van het Gerecht dat in een bodemprocedure het verdere oordeel te verwachten valt Gedaagde onder meer jegens Eisers onrechtmatig handelt indien hij in strijd met de aan het perceel verbonden bestemmingsvoorwaarde commerciële activiteiten gaat of laat ontplooien op het perceel. De onder b. door Eisers verzochte voorziening zal daarom ook worden toegewezen als na te melden, en zal zich enkel richten tegen Gedaagde omdat hij degene is die onrechtmatige commerciële activiteiten dreigt te gaan of te laten ontplooien op het perceel. Dwangsommen zullen ook aan Gedaagde gemaximeerd worden opgelegd.
4.5
Het aan Gedaagde op te leggen verbod op straffe van verbeurte van dwangsommen brengt met zich dat niet aannemelijk wordt geoordeeld dat het Land in de situatie geraakt dat het onrechtmatig handelt jegens Eisers door als civielrechtelijke erfverpachter geen halt te bewerkstellingen van de omstandigheid dat Gedaagde jegens het Land wanprestatie pleegt door in strijd met de overeengekomen of voor Gedaagde geldende bestemmingvoorwaarde verbonden aan zijn verkregen recht van erfpacht een commercieel te exploiteren appartementencomplex te realiseren op het perceel.
4.6
Door toewijzing van het onder b. verzochte, welke toewijzing impliciet ziet op de onder d. genoemde activiteiten, hebben Eisers geen of onvoldoende zelfstandig belang bij (toewijzing) van het onder d. door hen verzochte. Die vordering zal daarom worden afgewezen.
4.7
Het onder e. gevorderde zal worden afgewezen, omdat die vordering te vaag en te onbepaald is geformuleerd tegen de achtergrond van het gegeven dat op het perceel ook de woning van Gedaagde is gelegen. Niet valt in te zien waarom Gedaagde de gasinrichting van zijn woning niet in werking mag (doen) stellen, en evenmin valt in te zien waarom de woning van Gedaagde geen fogon (schoorsteen) zou mogen hebben. Bij dit alles komt dat is gesteld noch gebleken dat de appartementen van een gasleiding of -installatie zijn of zullen worden voorzien, en evenmin is gesteld of gebleken dat Gedaagde een schoorsteen ten behoeve van of op de appartementen heeft gebouwd of zal gaan bouwen.
4.8
Er zijn gronden gesteld noch gebleken die andere dan voorgaande oordelen kunnen dragen. Ook afweging van de belangen van partijen maakt al het vorenstaande niet anders, omdat het Gerecht geen zwaarwegender belangen ziet van Gedaagde en van het Land bij afwijzing van de toe te wijzen vorderingen van Eisers ten opzichte van de belangen van Eisers bij toewijzing daarvan. Dit klemt wat betreft Gedaagde temeer omdat de belangen van Gedaagde geen rechtens te respecteren belangen zijn, nu die naar het voorshandse oordeel van het Gerecht voortvloeien uit in meerdere opzichten onrechtmatig of illegaal handelen door of van Gedaagde (het bouwen en ondanks herhaalde aanzegging tot bouwstop door blijven bouwen zonder een daartoe vereiste bouwvergunning en het bouwen van een commercieel te exploiteren appartementencomplex in strijd met de bestemmingsvoorwaarde van het perceel).
4.9
Gedaagde en het Land zullen, als de in overwegend in het ongelijk gestelde partijen, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van Eisers, tot aan deze uitspraak wat betreft het Land begroot op ((450,-- : 2) + 226,67 =) Afl. 451,67 aan verschotten en Afl. 1.500,-- aan salaris voor de gemachtigden en wat betreft Gedaagde eveneens begroot op ((450,-- : 2) + 226,67 =) Afl. 451,67 aan verschotten en Afl. 1.500,-- aan salaris voor de gemachtigden. Hierbij wordt nog overwogen dat het Gerecht geen aanleiding ziet om het salaris van de gemachtigde - zoals betoogd door het Land c.s. - op nihil te stellen, omdat mr. Rep voornoemd in deze zaak als advocaat is opgetreden en als zodanig werkzaamheden heeft verricht. Het gegeven dat mr. Rep voor mede voor zichzelf als advocaat is opgetreden en werkzaamheden heeft verricht maakt dat niet anders. De op dit onderdeel andersluidende standpunten van het Land c.s. worden verworpen.

5.DE BESLISSING

Het Gerecht, rechtdoende in kort geding:
A. verbiedt het Land om over te gaan tot wijziging van de voor Gedaagde geldende erfpachtbestemmingsvoorwaarde (van woonbestemming naar commerciële bestemming) zolang de bodemrechter niet heeft beslist dat die wijziging wel is toegestaan;
B. bepaalt dat het Land ten behoeve van Eisers een dwangsom verbeurt van
Afl. 25.000,-- voor iedere dag dat het Land het hiervoor onder A. gegeven verbod schendt of niet opvolgt, terwijl het Land te dezen vooralsnog maximaal
Afl. 10.000.000,-- aan dwangsommen kan verbeuren;
C. verbiedt Gedaagde om commerciële activiteiten op het perceel te verrichten of te laten verrichten (waaronder begrepen de verhuur van één of meerdere op het perceel gelegen appartementen) zolang Gedaagde niet beschikt over alle daartoe benodigde vergunningen;
D. bepaalt dat Gedaagde ten behoeve van Eisers een dwangsom verbeurt van
Afl. 25.000,-- voor iedere dag dat Gedaagde het hiervoor onder C. gegeven verbod schendt of niet opvolgt, terwijl Gedaagde te dezen vooralsnog maximaal
Afl. 10.000.000,-- aan dwangsommen kan verbeuren;
E. veroordeelt het Land in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van Eisers, tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 451,67 aan verschotten en
Afl. 1.500,-- aan salaris voor de gemachtigde;
F. veroordeelt Gedaagde in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van Eisers, tot aan deze uitspraak eveneens begroot op Afl. 451,67 aan verschotten en
Afl. 1.500,-- aan salaris voor de gemachtigde;
G. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
H. wijst af het meer of anders verzochte.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op woensdag 2 maart 2016.