ECLI:NL:OGEAA:2016:24

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
6 januari 2016
Publicatiedatum
8 januari 2016
Zaaknummer
A.R. no. 1825 van 2015
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake schuldvordering tussen Caribbean Mercantile Bank N.V. en G*

In deze zaak, geregistreerd onder A.R. no. 1825 van 2015, heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 6 januari 2016 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de Caribbean Mercantile Bank N.V. (hierna: CMB) en G*, die in persoon procedeerde. De procedure volgde op een tussenvonnis van 21 oktober 2015, waarin een comparitie van partijen was gelast. Tijdens de zitting op 20 november 2015 zijn beide partijen verschenen, waarbij CMB werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde, mr. M.H.J. Kock, en G* in persoon aanwezig was.

CMB vorderde een veroordeling van G* tot betaling van Afl. 14.743,55, vermeerderd met rente van 13,60% per jaar vanaf 11 december 2013. G* erkende dat zij het hoofdsom bedrag verschuldigd was, maar betwistte de hoogte van het bedrag dat door haar werkgever van haar salaris werd ingehouden in het kader van een conservatoir beslag. Het Gerecht oordeelde dat G* gehouden was om het gevorderde bedrag te betalen, inclusief de overeengekomen rente, en dat de bezwaren van G* met betrekking tot het beslag niet relevant waren voor deze uitspraak.

Het Gerecht heeft G* ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan CMB, die zijn begroot op Afl. 1.839,52 aan verschotten en Afl. 2.250,-- aan salaris voor de gemachtigde. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat CMB het vonnis kan uitvoeren voordat het eventueel in hoger beroep wordt aangevochten. Deze uitspraak benadrukt de verplichtingen van partijen in civiele procedures en de noodzaak om volledige medewerking te verlenen aan beslagleggingen.

Uitspraak

Vonnis van 6 januari 2016
Behorend bij A.R. no. 1825 van 2015
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
CARIBBEAN MERCANTILE BANK N.V.,
gevestigd in Aruba,
eiseres,
hierna ook te noemen: CMB,
gemachtigde: de advocaat mr. M.H.J. Kock,
tegen:
[naam],
wonende in Aruba te [adres],
gedaagde,
hierna ook te noemen: G*,
procederend in persoon.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure tot 21 oktober 2015 blijkt uit het tussenvonnis van dit Gerecht van die datum. De bij dat vonnis gelaste comparitie van partijen na antwoord heeft plaatsgevonden op 20 november 2015. CMB is toen verschenen bij haar gemachtigde, vergezeld van dhr. A. Willems (manager bij de CMB). G* is in persoon ter zitting verschenen. Partijen hebben het woord gevoerd, CMB mede aan de hand van toegelaten nadere producties, en hebben gereageerd of kunnen reageren op elkaars stellingen.
1.2
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

2.1
CMB vordert dat het Gerecht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis G* veroordeelt:
- om aan CMB te betalen Afl. 14.743,55, te vermeerderen met de overeengekomen rente ad 13,60% jaarlijks gerekend vanaf 11 december 2013 tot aan de algehele voldoening;
- in de proceskosten, waaronder begrepen die van het beslag.
2.2
G* heeft ter terechtzitting erkend dat zij het in hoofdsom gevorderde bedrag verschuldigd is aan CMB. G* heeft echter gesteld dat het bedrag dat door haar werkgever van haar salaris wordt ingehouden in het kader van het conservatoir derdenbeslag, hoger is dan wettelijk is toegestaan.

3.DE BEOORDELING

3.1
Het Gerecht volhardt in zijn in het tussenvonnis neergelegde overwegingen en beslissingen.
3.2
Nu G* heeft erkend dat zij het in hoofdsom gevorderde bedrag verschuldigd is, en de overeengekomen rente over voormelde hoofdsom niet heeft betwist, zal G* worden veroordeeld om het in hoofdsom door CMB gevorderde bedrag aan CMB te betalen, te vermeerderen met de overeengekomen rente over voormelde hoofdsom gerekend vanaf 11 december 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
3.3
De stelling van G* zoals weergegeven onder rechtsoverweging 2.2 wordt gepasseerd, nu de derde-beslagene gehouden is volledige medewerking aan het beslag te geven zonder de geldigheid en de omvang daarvan te mogen beoordelen. De gemachtigde van CMB heeft zich echter bereid verklaard om de beslagvrije voet van G* te berekenen, teneinde vast te kunnen stellen of het bedrag dat maandelijks op haar salaris wordt ingehouden, correct is. Te dezen is in elk geval geen taak voor dit Gerecht weggelegd.
3.4
G* zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld tot betaling van de door CMB gemaakte proceskosten (waaronder begrepen die van het bij partijen genoegzaam bekende op 13 augustus 2015 ten laste van G* gelegde conservatoire beslag), tot aan deze uitspraak begroot op (750,-- + 261,80,-- + 211,85,-- + 225,80 + 191,35 + 198,72 =) Afl. 1.839,52 aan verschotten en Afl. 2.250,-- aan salaris voor de gemachtigde (3 punten van liquidatietarief 4, ad Afl. 750,-- per punt).

4.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
- veroordeelt G* om tegen kwijting aan CMB te betalen Afl. 14.743,55, te vermeerderen met overeengekomen rente ad 13,60% jaarlijks gerekend vanaf 11 december 2013 tot en met de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt G* in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van CMB, tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 1.839,52 aan verschotten en Afl. 2.250,-- aan salaris voor de gemachtigde;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 6 januari 2016 in aanwezigheid van de griffier.