ECLI:NL:OGEAA:2016:24
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- A.H.M. van de Leur
- Rechtspraak.nl
Vonnis inzake schuldvordering tussen Caribbean Mercantile Bank N.V. en G*
In deze zaak, geregistreerd onder A.R. no. 1825 van 2015, heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 6 januari 2016 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de Caribbean Mercantile Bank N.V. (hierna: CMB) en G*, die in persoon procedeerde. De procedure volgde op een tussenvonnis van 21 oktober 2015, waarin een comparitie van partijen was gelast. Tijdens de zitting op 20 november 2015 zijn beide partijen verschenen, waarbij CMB werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde, mr. M.H.J. Kock, en G* in persoon aanwezig was.
CMB vorderde een veroordeling van G* tot betaling van Afl. 14.743,55, vermeerderd met rente van 13,60% per jaar vanaf 11 december 2013. G* erkende dat zij het hoofdsom bedrag verschuldigd was, maar betwistte de hoogte van het bedrag dat door haar werkgever van haar salaris werd ingehouden in het kader van een conservatoir beslag. Het Gerecht oordeelde dat G* gehouden was om het gevorderde bedrag te betalen, inclusief de overeengekomen rente, en dat de bezwaren van G* met betrekking tot het beslag niet relevant waren voor deze uitspraak.
Het Gerecht heeft G* ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan CMB, die zijn begroot op Afl. 1.839,52 aan verschotten en Afl. 2.250,-- aan salaris voor de gemachtigde. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat CMB het vonnis kan uitvoeren voordat het eventueel in hoger beroep wordt aangevochten. Deze uitspraak benadrukt de verplichtingen van partijen in civiele procedures en de noodzaak om volledige medewerking te verlenen aan beslagleggingen.