ECLI:NL:OGEAA:2016:245

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
16 maart 2016
Publicatiedatum
13 april 2016
Zaaknummer
K.G. 374 van 2016
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • W.J. Noordhuizen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Civiel kort geding over misbruik van procesrecht en beslag op onroerend goed

In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba werd behandeld, vorderde Eiseres de opheffing van een conservatoir beslag dat door Gedaagde op haar woningen was gelegd. Eiseres, vertegenwoordigd door mr. G. de Hoogd, stelde dat het beslag onrechtmatig was en dat zij de woningen wilde verkopen om haar schade te beperken. Gedaagde, vertegenwoordigd door mr. D.C. Lopez Paz, voerde verweer en stelde dat het beslag noodzakelijk was voor het verhaal van een eerdere veroordeling van Eiseres tot betaling van een aanzienlijk bedrag.

De rechter oordeelde dat het belang van Gedaagde om verhaal te halen voor de veroordeling zwaarder woog dan het belang van Eiseres om de woningen te verkopen. Eiseres had geen alternatieve zekerheid geboden en de rechter concludeerde dat er geen misbruik van recht was door Gedaagde. De vordering van Eiseres werd afgewezen, en de rechter benadrukte dat Eiseres in een eerder kort geding niet voldoende had voorbereid en geen overtuigende argumenten had gepresenteerd. Bovendien had Eiseres ervoor gekozen om geen hoger beroep in te stellen tegen het eerdere vonnis, wat bijdroeg aan de conclusie dat zij misbruik van procesrecht maakte.

De uitspraak werd gedaan op 16 maart 2016, waarbij Eiseres werd veroordeeld in de proceskosten van Gedaagde. De rechter benadrukte dat het burgerlijk procesrecht geen regel van 'ne bis in idem' kent, wat betekent dat Eiseres niet kon terugkomen op eerder afgewezen vorderingen zonder nieuwe feiten aan te voeren. De zaak illustreert de noodzaak voor partijen om goed voorbereid te zijn en relevante feiten en argumenten tijdig aan te voeren in juridische procedures.

Uitspraak

Vonnis in kort geding van 16 maart 2016
Behorend bij K.G. 374 van 2016
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
Eiseres,
te Aruba,
hierna ook te noemen: Eiseres,
gemachtigde: de advocaat mr. G. de Hoogd,
tegen:
Gedaagde,
te Aruba,
hierna ook te noemen: Gedaagde,
gemachtigde: de advocaat mr. D.C. Lopez Paz.

1.DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift;
- de pleitnota van Eiseres;
- de pleitnota van Gedaagde;
- de aantekeningen van de griffier ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op 4 maart 2016.
Aan partijen is meegedeeld dat vandaag vonnis zou worden gewezen.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Bij vonnis in kort geding van dit gerecht van 3 februari 2016 is, voor zover nu van belang, overwogen en beslist:
2. DE VASTSTAANDE FEITEN
2.1
Eiseres is samen met haar ex-echtgenoot eigenaar van de woningen te Aruba aan de Adres 1 en Adres 2.
2.2
Gedaagde heeft op 19 en 24 januari 2012 ten laste van Eiseres op beide woningen conservatoir beslag gelegd.
2.3
Bij vonnis van 21 januari 2015 is Eiseres veroordeeld om aan Gedaagde te betalen een bedrag van Afl. 97.000,00, te vermeerderen met 18% rente per jaar gerekend vanaf 1 augustus 2011, alsmede een bedrag ad Afl. 3.000,00 wegens buitengerechtelijke incassokosten.
2.4
Dit vonnis is op 26 maart 2015 aan Eiseres betekend, waardoor het conservatoire beslag executoriaal is geworden.
2.5
Eiseres heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Deze procedure loopt nog.
2.6
Per 24 augustus 2015 bedraagt de schuld Afl. 181.175,55.

3.

3.1
Eiseres vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, het door Gedaagde gelegde beslag op de woonhuizen Adres 1 en Adres 2 binnen 2 dagen na de betekening op te heffen, op verbeurte van een dwangsom van Afl. 2.500,00 per dag dat de overtreding voortduurt, met veroordeling van Gedaagde in de kosten van het geding.
3.2
Eiseres legt aan deze vordering het volgende ten grondslag.
Op beide woonhuizen rusten hypotheekschulden ten bedrage van totaal Afl. 720.499,28. Beide woningen zijn verwaarloosd en de marktprijzen liggen beneden de hypothecaire schuld. Inzet van dit kort geding is om Eiseres in staat te stellen de beide woonhuizen te verkopen en haar schade te beperken. Het onroerend goed zal op last van de bank geveild worden. Ook bij onderhandse verkoop zal de hypothecaire schuld niet afgelost worden. Eiseres biedt verder geen enkel verhaal. Gedaagde handelt onrechtmatig, cq maakt misbruik van recht door het beslag te handhaven.
3.3
Gedaagde voert gemotiveerd verweer, dat bij de boordeling aan de orde komt.

4.

4.1
Aan de orde is de vraag of Gedaagde onrechtmatig handelt cq misbruik maakt van recht door het executoriale beslag te handhaven. Deze vraag wordt ontkennend beantwoord. Hiertoe wordt als volgt overwogen.
4.2
Tegenover het belang van Eiseres om de woningen onbeslagen te verkopen, staat het belang van Gedaagde om verhaal te kunnen halen voor de veroordeling. In het geval Eiseres alternatieve zekerheid zou hebben geboden, zou handhaving van het beslag mogelijk onrechtmatig zijn geweest. Eiseres heeft echter geen alternatieve zekerheid geboden. Bovendien heeft mr. De Hoogd ter zitting verklaard dat Eiseres geen enkel verhaal biedt.
4.3
Eiseres heeft ter onderbouwing van haar stelling dat zij belang heeft bij verkoop van de woningen, een op 13 februari 2015 ondertekende koopovereenkomst met betrekking tot beide panden overgelegd. Gedaagde heeft echter onweersproken gesteld dat de kopers de aanbetaling van Afl. 57.500,00 - zoals bedongen - niet voor 23 februari 2015 hebben voldaan. Onduidelijk is dan ook of deze koopovereenkomst anno januari 2016 nog bestaat. Zonder toelichting die evenwel ontbreekt, vermag het gerecht niet in te zien wat de koper, Etresco Eternity Real Estate Company N.V., een naamloze vennootschap die kort daarvoor (op 8 augustus 2014) is opgericht, van plan is met twee verwaarloosde woningen. Het lag op de weg van Eiseres om dit te onderbouwen. Nu zij dit heeft nagelaten is niet uit te sluiten dat de koopovereenkomst ‘pour besoin de la cause’ is opgesteld.
4.4
Tegen de geschetste achtergrond is handhaven van het beslag niet onrechtmatig, evenmin maakt Gedaagde misbruik van recht door ter verhaal van haar vordering op Eiseres het beslag te handhaven. Nu Eiseres geen andere feiten heeft gesteld die leiden tot een ander oordeel, wordt haar vordering afgewezen.
2.2
Van het vonnis is geen hoger beroep ingesteld.
2.3
In de bodemzaak waarop het beslag betrekking heeft is wel hoger beroep ingesteld. Aan het hof is niet verzocht de executoriale kracht van het vonnis in eerste aanleg te schorsen.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1
Eiseres vordert (andermaal) opheffing van het beslag, met veroordeling van Gedaagde tot vergoeding van de proceskosten.
3.2
Eiseres grondt de vordering erop dat handhaving van het beslag misbruik van executierecht oplevert en zich sedert het wijzen van het vorige kortgeding vonnis nieuwe feiten hebben voorgedaan.
3.3
Gedaagde voert hiertegen verweer, met vordering tot veroordeling van Eiseres in de proceskosten.

4.DE BEOORDELING

4.1
Het gerecht constateert dat, niettegenstaande het voorschrift van artikel 6 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet alle voornamen van eiseres vermeld zijn. Nu Gedaagde ter zake geen opmerking heeft gemaakt kan hieraan voorbij gegaan worden.
4.2
De rechter in kort geding stelt voorop dat het burgerlijk procesrecht geen regel van “ne bis in idem” kent. Verder komt aan een oordeel in kort geding geen gezag van gewijsde toe hetgeen meebrengt dat Gedaagde zich daarop bij wijze van verweer ook niet kan beroepen, hetgeen zij overigens ook niet doet. De rechter in kort geding is dan ook verplicht om op alle in overeenstemming met de regels van het procesrecht aangevoerde relevante stellingen van partijen acht te slaan, tenzij door het aanhangig maken van een herhaalde kort gedingvordering sprake is van strijd met de regels van het procesrecht.
Van strijd met de regels van het procesrecht is onder meer sprake als de goede procesorde wordt geschonden of misbruik wordt gemaakt van procesrecht. In geval in het opvolgende kort geding inhoudelijk dezelfde gronden worden aangevoerd om (nogmaals) hetzelfde te vorderen kan sprake zijn van dergelijke strijd met de goede procesorde.
In ieder geval wel staat het de eiser vrij aan zijn (zelfde) vordering feiten en omstandigheden ten grondslag te leggen die bij de eerste of vorige in kort geding gegeven beslissing niet in aanmerking konden worden genomen, doordat zij zich eerst na de behandeling van die zaak in kort geding hebben voorgedaan. Met betrekking tot stellingen die reeds in een eerder kort geding tussen dezelfde partijen naar voren gebracht hadden kunnen worden, maar niet naar voren zijn gebracht geldt dat de rechter in kort geding in beginsel ook hierop acht moet slaan. Dit lijdt evenwel uitzondering wanneer de desbetreffende partij door pas in het tweede of volgende kort geding zich op deze stellingen te beroepen, misbruik van procesrecht zou maken. Dat zal zich kunnen voordoen en dan tot ter zijde laten van die stellingen kunnen leiden, wanneer deze stellingen, in weerwil van een redelijk belang van de wederpartij dat ook daarop al destijds meteen zou worden beslist, in het eerste kort geding zonder redelijke grond zijn achtergehouden. Bij de beoordeling daarvan kan van belang zijn of de desbetreffende stellingen na het tweede kort geding alsnog in een nog niet geëindigd hoger beroep van het eerste kort geding aan de orde konden worden gesteld. Ook kan het achterwege laten van hoger beroep onder omstandigheden bijdragen tot het oordeel dat het opnieuw en op inhoudelijk dezelfde gronden in kort geding vorderen van een eerder in kort geding geweigerde voorziening misbruik van procesrecht oplevert.
4.3
In de onderhavige zaak heeft Eiseres aangevoerd dat uit het vonnis van 3 februari 2016 zou blijken, dat de rechter de vordering afwees omdat de vraag was of Etresco, de beoogde koper van de beslagen goederen, een aanbetaling had gedaan, of de koopovereenkomst nog steeds bestond en wat Etresco van plan was met twee verwaarloosde woningen.
4.4
In het onderhavige kort geding tracht Eiseres die vragen alsnog te beantwoorden en daarvan bewijs bij te brengen.
4.5
Dat Eiseres die vragen destijds (kennelijk) niet kon beantwoorden en nu wel levert echter geen nieuw feit op in de zin zoals hiervoor in rechtsoverweging 4.2 bedoeld.
Het komt er immers op neer dat Eiseres het eerste kort geding kennelijk niet voldoende had voorbereid en geen bevredigend antwoord kon geven op de door de rechter in verband met het gevorderde en het verweer gestelde vragen en/of daarvoor over onvoldoende overtuigende stukken beschikte om haar stelling aannemelijk te maken. Niet gebleken is dat aan Eiseres niet toerekenbaar is dat zij op die vragen van de rechter niet had kunnen anticiperen en/of redelijkerwijs niet eerder dan in verband van het onderhavige kort geding over onderbouwende stukken kon beschikken. Gedaagde had er belang bij dat die punten in het eerste kort geding deugdelijk gemotiveerd en met stukken onderbouwd ter sprake zouden worden gebracht, al was het maar om vertraging en dubbele kosten te voorkomen. Eiseres had die fouten bovendien kunnen herstellen door van het vonnis van 3 februari 2016 in appel te gaan maar heeft er om niet opgehelderde reden voor gekozen dat niet te doen. Onder die omstandigheden is de kortgedingrechter van oordeel dat Eiseres misbruik van procesrecht maakt. De vordering stuit daarop af.
4.6
Ten overvloede overweegt de kortgedingrechter, dat het enkele feit dat de koopsom die buiten een veiling is geboden niet voldoende zou zijn om de hypothecaire schuld waarvoor de beslagen zaken tot zekerheid dienen te voldoen, niet betekent dat Gedaagde misbruik van haar beslag- of executierecht maakt door het beslag niet op te heffen.
4.7
Als de in het ongelijk te stellen partij zal Eiseres de proceskosten van Gedaagde moeten vergoeden.

5.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
wijst het gevorderde af;
veroordeelt Eiseres in de kosten van de procedure, die tot de datum van uitspraak aan de kant van Gedaagde worden begroot op Afl. 1.500, aan salaris van de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Noordhuizen, rechter, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 16 maart 2016 in aanwezigheid van de griffier.