ECLI:NL:OGEAA:2016:251

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
30 maart 2016
Publicatiedatum
13 april 2016
Zaaknummer
A.R. 2339 van 2014
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van MIO in vordering tegen het Land Aruba met betrekking tot telecommunicatierechten

In deze zaak, die diende voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, heeft de naamloze vennootschap D.T.H. TELEVISION & TELECOMMUNICATIONS N.V. (hierna: MIO) een vordering ingesteld tegen de publiekrechtelijke rechtspersoon LAND ARUBA (hierna: het Land). MIO betwistte de hoogte van de eenmalige en periodieke vergoedingen die aan het Land verschuldigd waren op basis van de aan haar verleende concessies voor de exploitatie van een mobiel netwerk op Aruba. MIO stelde dat de bepalingen in het Landsbesluit telecommunicatierechten (AB 2003 no. 83) onverbindend waren en dat de hoogte van de vergoedingen prohibitief was voor de telecommarkt.

De procedure omvatte verschillende processtukken, waaronder een verzoekschrift en conclusies van antwoord, repliek en dupliek. MIO voerde aan dat de bestuursrechter niet bevoegd was om de verbindendheid van de bepalingen te toetsen, omdat zij niet opkwam tegen de laatste factuurbeschikking, maar tegen de bepalingen zelf. Het Land voerde echter aan dat MIO niet ontvankelijk was in haar vordering, omdat er een bestuursrechtelijke rechtsgang openstond met voldoende waarborgen.

De rechter oordeelde dat MIO niet-ontvankelijk was in haar vordering, omdat de burgerlijke rechter in beginsel geen taak heeft in geschillen waarvoor de wetgever een bestuursrechtelijke rechtsgang heeft opengesteld. De rechter benadrukte dat MIO de mogelijkheid had om de factuurbeschikkingen aan te vechten bij de bestuursrechter, en dat het enkele feit dat zij nu moest wachten op een volgende factuurbeschikking niet leidde tot een ander oordeel. MIO werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van het Land waren begroot op Afl. 12.200,00 voor salaris van de gemachtigde.

Uitspraak

Vonnis van 30 maart 2016
Behorend bij A.R. 2339 van 2014
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
D.T.H. TELEVISION &TELECOMMUNICATIONS N.V
h.o.d.n.
MIO ARUBA
gevestigd te Aruba,
eiseres, hierna ook te noemen: MIO,
gemachtigde: de advocaat mr. L.D. Gomez,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
LAND ARUBA,
te Aruba,
gedaagde, hierna ook te noemen: het Land,
gemachtigde: de advocaten mrs. D.M. Passchier en A.J. Swaen,

1.DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift;
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek;
- de akte aan de zijde van Mio;
- de contra-akte aan de zijde van het Land.
De zaak is daarna verwezen naar de rol voor vonnis.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Bij landsbesluiten van 15 januari 2004 en 29 september 2009 op grond van de Telefoon- en Telegraafverordening (AB 1996 no GT 2) zijn aan MIO concessies verleend ten behoeve van de exploitatie van een mobiel netwerk op Aruba.
2.2
Bij Landsbesluit Telecommunicatierechten (AB 2003, no. 83) is eenmalige vergoeding vastgesteld op Afl. 7.200.000, respectievelijk periodieke frequentievergoeding van
Afl. 2.058.000,00 hetgeen overeenkomt met 21 MHz ad Afl. 98.000,00.
2.3
MIO heeft in de loop der jaren de frequentiebanden gewijzigd, hetgeen heeft geleid tot aangepaste factuurbeschikkingen.
2.4
Bij brief van 14 januari 2014 is MIO bij schrijven van DTZ erop gewezen dat de frequentievergoedingen met betrekking tot de jaren 2012 en 2013 nog open stonden.
2.5
Op 15 januari 2014 is de aan MIO verleende concessie bij Landsbesluit no.1 no. [nummer] vervallen en is MIO erop gewezen dat zij een nieuwe concessie mobiele telefonie dient aan te vragen bij DTZ.
2.6
Op 20 maart 2014 deelt DTZ aan MIO bij brief mee dat het Landsbesluit gereed is en tevens wordt de factuurbeschikking d.d. 20 maart 2014 ad Afl. 7.200.052,00 zijnde de door MIO aan Het Land verschuldigde eenmalige bijdrage aangeboden, alsmede een factuurbeschikking d.d. 20 maart 2014 met nummer 16944, ad Afl. 1.470.000,00 ter zake de aan MIO ter beschikking gestelde frequenties over het kalenderjaar 2014.
2.7
Op 1 april 2014 wordt een sommatie verstuurd ter zake de factuurbeschikkingen zoals vermeld in r.o. 2.6.
2.8.
Op 30 april 2014 wordt wederom gesommeerd.
2.9.
Dezelfde dag laat MIO DTZ weten dat zij de gefactureerde bedragen betwist.
2.1
Op 1 juli en 1 oktober 2014 wordt MIO eraan herinnerd dat een bedrag ad
Afl. 10.639.908,00 open staat.
2.11
Op 7 november 2014 biedt DTZ de factuurbeschikking d.d. 7 november 2014 aan MIO aan met nummer [nummer] ad Afl. 1.470.000,00 in zake de aan MIO ter beschikking gestelde frequenties voor het kalenderjaar 2015.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1
MIO vordert - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad - al dan niet na benoeming van een of meerdere deskundigen, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, artikel 1, sub b, alsmede artikel 2 sub b van het Landsbesluit telecommunicatierechten (AB 2003 no. 83) onverbindend te verklaren althans gedaagde onder verbeurte van een dwangsom te bevelen om artikel 1, sub b, alsmede artikel 2 sub b van het Landsbesluit Telecommunicatierechten (AB 2003 no 83) ten aanzien van MIO buiten toepassing te laten, kosten rechtens.
3.2
MIO legt aan haar vordering - samengevat - het volgende ten grondslag.
De hoogte van de eenmalige bedragen voor de afgifte van concessies, de periodieke bedragen, de wijze van inning daarvan zijn anno 2014 achterhaald en prohibitief om de telecommarkt te blijven betreden. Het Landsbesluit Telecommunicatierechten is in strijd met artikel 10 EVRM cq artikel 1.12 van de Staatsregeling cq artikel 1 Eerste Protocol EVRM en/of met een of meer regels van geschreven of ongeschreven recht, daaronder begrepen de algemene rechtsbeginselen, zoals het verbod op willekeur en/of het zorgvuldigheidsbeginsel. MIO baseert haar stelling onder meer op uitspraken van het Gemeenschappelijke Hof d.d. 30 januari 2003, LAR nrs. 146 en 154 en de deskundige de heer Newman.
3.3
Het Land voert gemotiveerd verweer, dat bij de beoordeling aan de orde komt.

4.DE BEOORDELING

4.1
Als eerste wordt behandeld het meest verstrekkende verweer van Het Land, inhoudende dat MIO niet ontvankelijk is in haar vordering. Hiertoe wordt als volgt overwogen.
4.2
Het gerecht stelt voorop dat voor de burgerlijke rechter in beginsel geen taak is weggelegd in geschillen, waarvoor de wetgever een met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke rechtsgang heeft opengesteld. In casu heeft MIO als concessiehouder sinds 2004 factuurbeschikkingen ontvangen. Tegen elke factuurbeschikking stond telkens een rechtsingang bij de LAR-rechter open. De stelling van MIO dat de rechtsingang bij de LAR-rechter niet relevant is omdat zij niet opkomt tegen de laatste factuurbeschikking maar tegen de verbindendheid van bepalingen uit Landsbesluiten, leidt niet tot een ander oordeel. Immers, MIO kan de bestuursrechter verzoeken de factuurbeschikking te vernietigen op grond van haar stelling dat artikel 1, sub b, alsmede artikel 2 sub b van het Landsbesluit Telecommunicatierechten (AB 2003 no. 83) onverbindend is, onder aanvoering van al haar moverende redenen. De bestuursrechter is bevoegd om deze stelling te beoordelen.
4.3
Met het Land is het gerecht voorts van oordeel dat het beroep van MIO op het arrest van de Hoge Raad van 11 oktober 1996, NJ 1997, 165 niet op gaat, omdat in die zaak doeltreffende rechtsbescherming via de bestuursrechter ontbrak. In casu is dat niet geval, nu de rechtsingang via de LAR-rechter met voldoende waarborgen omkleed is. Het enkele feit dat MIO nu moet wachten tot de volgende factuurbeschikking alvorens zij de verbindendheid van artikel 1, sub b, alsmede artikel 2 sub b van het Landsbesluit telecommunicatierechten (AB 2003 no. 83) aan de orde kan stellen, leidt evenmin tot een ander oordeel. MIO heeft de afgelopen jaren diverse mogelijkheden voorbij laten gaan om haar stelling door de LAR-rechter te laten toetsen. Dit laat onverlet dat zij tegen een volgende factuurbeschikking alsnog in bezwaar en zo nodig in beroep kan gaan.
4.4
Uit het voorgaande volgt dat in de onderhavige situatie voor de burgerlijke rechter geen plaats is weggelegd. Dit betekent dat MIO niet-ontvankelijk is in haar vordering.
4.5
MIO zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van het Land begroot op 2 punten van het liquidatietarief behorende bij categorie 11. De vordering van MIO heeft immers betrekking op vele miljoenen en kan niet aangemerkt worden als een vordering van onbepaalde waarde.

5.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
5.1
verklaart MIO niet ontvankelijk;
5.2
veroordeelt MIO in de kosten aan de zijde van het Land begroot op Afl. 12.200,00, voor salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.M. Vanwersch, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 30 maart 2016 in aanwezigheid van de griffier.