ECLI:NL:OGEAA:2016:291

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
20 april 2016
Publicatiedatum
3 mei 2016
Zaaknummer
A.R. 1028 van 2015
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Civiele procedure over terugbetaling studieschuld met veroordeling tot betaling en kostenveroordeling

In deze civiele procedure, aangespannen door de Staat der Nederlanden, Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Dienst Uitvoering Onderwijs, tegen een gedaagde wonend te Aruba, is de vordering van eiseres gericht op de terugbetaling van een studieschuld. De eiseres vordert een bedrag van € 2.184,17, vermeerderd met incassokosten en wettelijke rente, als gevolg van achterstallige betalingen over de jaren 2006-2008. De gedaagde heeft de hoogte van de vordering betwist en aangevoerd dat eiseres niet adequaat heeft aangetoond hoe de betalingen zijn verwerkt.

De procedure omvatte een inleidend verzoekschrift, een conclusie van antwoord, en conclusies van repliek en dupliek. Eiseres heeft ook een akte uitlating producties ingediend. De rechter heeft vastgesteld dat gedaagde eerder in rechte betrokken is geweest wegens achterstalligheid en dat er geen aflossingen hebben plaatsgevonden sinds de laatste procedure. De gedaagde heeft betoogd dat eiseres haar betalingen niet goed heeft verwerkt, maar de rechter heeft geoordeeld dat de vordering van eiseres voldoende is onderbouwd.

De rechter heeft geconcludeerd dat de gedaagde als de in het ongelijk gestelde partij moet worden veroordeeld in de kosten van de procedure. De uitspraak houdt in dat gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente, en dat de kosten van de procedure aan de zijde van eiseres worden begroot. Dit vonnis is uitgesproken op 20 april 2016 door mr. P.A.H. Lemaire in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Vonnis van 20 april 2016
Behorend bij A.R. 1028 van 2015
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
Ministerie van onderwijs, cultuur en wetenschap, Dienst uitvoering onderwijs,
zetelend te ’s-Gravenhage,
EISERES,
gemachtigde: advocaat mr. M.W.A. van der Gulik,
tegen:
Gedaagde,
wonend te Aruba,
GEDAAGDE,
procederend in persoon.

1.DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het inleidend verzoekschrift en de conclusie van antwoord. Vervolgens zijn conclusies van repliek en dupliek genomen en heeft eiseres een akte uitlating producties genomen. Tenslotte werd de zaak verwezen naar de rol voor vonnis.

2.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

2.1
Eiseres vordert veroordeling van gedaagde bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad tot betaling van € 2.184,17, zijnde de hoofdsom vermeerderd met incassokosten en de rente verschenen tot en met 28 april 2015, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.634,76 vanaf 29 april 2015. De vordering is gegrond op opeisbare termijnen over de jaren 2006-2008 (dossiernummers 09.00819 en 10.00865) tot terugbetaling van studieschuld, waarmee gedaagde achterstallig is.
2.2
Gedaagde heeft de hoogte van de vordering betwist. Zij heeft aangevoerd dat eiseres niet adequaat laat zien hoe de betalingen van gedaagde zijn verwerkt.

3.DE BEOORDELING

3.1
Eiseres heeft aangegeven dat gedaagde reeds twee maal eerder in rechte werd betrokken wegens achterstalligheid. Thans is zij achterstallig met de betaling van sindsdien verschenen termijnen, waarop nog geen aflossingen hebben plaatsgevonden.
Gedaagde heeft aangevoerd dat eiseres haar betalingen niet goed heeft verwerkt. De door haar overgelegde producties betreffen evenwel betalingen in de jaren 1999-2003 (productie 1) en 2004 (productie 2), toen de onderhavige aflossingen nog niet opeisbaar waren. Uit de door haar overgelegde productie 5 blijkt dat zij op het moment waarop de deurwaarder aan haar werkgever mailt bijna klaar was met de betaling van de eerder verschenen bedragen, waarvoor onder de werkgever beslag was gelegd. De deurwaarder kondigt daar evenwel aan dat gedaagde in de dossiers waar het in deze zaak over gaat (met de onder 2.1 vermelde dossiernummers) nog geen enkele betaling heeft verricht.
3.2
Wat betreft gedaagdes stelling dat eiseres in het verleden ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de aflossingen die zij heeft gedaan via Soliana Bonaparte en Partners (door haar overgelegd als productie 1) merkt het gerecht op dat tussen eiseres en gedaagde over de desbetreffende periode reeds werd geprocedeerd, uitmondend in het vonnis d.d. 5 november 2008 (AR 255 van 2008). Deze procedure betrof de periode 1995-1997 en 2002-2005. Het overzicht dat eiseres in die procedure had overgelegd van het verloop van de schuld, heeft gedaagde blijkens rechtsoverweging 4.2 van dat vonnis toen niet weersproken. Met de rechter die toen oordeelde, moet er dus vanuit worden gegaan dat er op dat moment, zoals uit die rechtsoverweging blijkt, tot en met 2007 nog € 3.466,88 open stond en dat de betalingen tot dat moment correct waren verwerkt. Er zijn thans geen steekhoudende argumenten aangevoerd om aan te nemen dat er destijds informatie over het hoofd is gezien, die thans rechtgezet zou moeten worden. Dat gedaagde het gevoel heeft eindeloos te moeten betalen, zoals zij aangeeft, is een verzuchting die het gerecht kan begrijpen. De oorzaak lijkt evenwel te moeten worden gezocht in de achterstalligheid, die leidt tot extra kosten en rente, waardoor de aflossing van de hoofdsom traineert.
3.3
Op basis van het voorgaande is het gerecht van oordeel dat de vordering van eiseres als onvoldoende weersproken is komen vast te staan. Gedaagde zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure aan de zijde van eiseres.

4.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht,
veroordeelt gedaagde tot betaling aan eiseres van € 2.184,17, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.634,76 vanaf 29 april 2015;
veroordeelt gedaagde in de kosten van de procedure, die tot de datum van uitspraak aan de kant van eiseres worden begroot op Afl. 410,-- aan griffierecht, Afl. 221,40 aan explootkosten en Afl. 500,-- aan salaris van de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A.H. Lemaire, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 20 april 2016 in aanwezigheid van de griffier.