ECLI:NL:OGEAA:2016:301

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
3 mei 2016
Publicatiedatum
4 mei 2016
Zaaknummer
E.J. no. 2271 van 2014
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van rechtsvordering in arbeidsovereenkomst tussen verzoekster en het Land Aruba

In deze zaak verzoekt verzoekster [X] het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba om een beschikking waarbij het Land Aruba wordt veroordeeld om een sociale risicodekkingsverzekering voor haar af te sluiten, of om de premiekosten van een dergelijke verzekering te vergoeden. De procedure is gestart met een verzoekschrift en een verweerschrift, waarbij partijen op 23 juni 2015 ter zitting zijn verschenen. Na het sluiten van het partijdebat is de zaak verwezen naar de parkeerrol in verband met te voeren onderhandelingen. Op 29 december 2015 heeft [X] om beschikking gevraagd, welke op 3 mei 2016 is gegeven.

De kern van het geschil betreft de vraag of de rechtsvordering van [X] is verjaard. [X] stelt dat het Land verplicht was om een sociale risicodekkingsverzekering af te sluiten voor de periode van 2002 tot 2005, terwijl het Land aanvoert dat de rechtsvordering van [X] is verjaard. Het Gerecht overweegt dat de vordering van [X] in begin 2010 is verjaard, omdat zij in de periode van begin 2005 tot vijf jaren daarna geen verjaring stuitende rechtshandeling heeft verricht. Het beroep van [X] op redelijkheid en billijkheid wordt door het Gerecht niet gehonoreerd, omdat dit onvoldoende zwaarwegend is om het beroep van het Land op verjaring onaanvaardbaar te verklaren.

Uiteindelijk wijst het Gerecht de vordering van [X] af en veroordeelt haar in de kosten van de procedure, die aan de zijde van het Land op nihil zijn begroot, aangezien het Land procedeerde met een ambtenaar in dienst.

Uitspraak

Beschikking van 3 mei 2016
Behorend bij E.J. no. 2271 van 2014
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING in de zaak van:
[X],
wonende in Aruba,
verzoekster,
hierna ook te noemen: [X],
procederend in persoon,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
HET LAND ARUBA,
zetelend in Aruba,
verweerder,
hierna ook te noemen: het Land,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia (werkzaam bij de Directie Wetgeving en Juridische Zaken).

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-het verzoekschrift, met producties;
-het verweerschrift, met producties;
-de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van de zaak ter terechtzitting van 23 juni 2015.
1.2 [
X] is toen in persoon ter zitting verschenen, en het Land bij haar gemachtigde voornoemd. Partijen hebben over en weer het woord gevoerd, mede aan de hand van overgelegde pleitaantekeningen, die van [X] voorzien van niet eerder overgelegde producties voorzover toegelaten. Na sluiting van het partijdebat is de zaak in verband met te voeren onderhandelingen met instemming van partijen verwezen naar de parkeerrol. [X] heeft bij brief van 29 december 2015 om beschikking gevraagd.
1.3
Beschikking is nader bepaald op heden.

2.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

2.1 [
X] verzoekt dat het Gerecht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking:
-het Land ten titel van nakoming van de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst veroordeelt om op zijn kosten ten behoeve van [X] een sociale risicodekkingsverzekering voor de duur van twee jaren af te sluiten, althans het Land veroordeelt om aan [X] te betalen een bedrag gelijk aan de premiekosten van zo’n verzekering.
2.2
Het Land voert verweer en concludeert tot afwijzing van het door [X] verzochte, kosten rechtens.

3.DE BEOORDELING

3.1
Niet in geschil is tussen partijen dat [X] krachtens een daartoe tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst (hierna: de arbeidsovereenkomst) werkzaam is geweest voor het Land in de periode van 1 maart 2003 tot 1 maart 2006. Tegen die achtergrond stelt [X], door het Land gemotiveerd bestreden, dat het Land krachtens de arbeidsovereenkomst jegens [X] gehouden was en is om ook over de jaren 2002 tot 2005 een sociale risicodekkingsverzekering af te sluiten dan wel de premie voor zo’n verzekering aan [X] uit te keren.
3.2
Het Land stelt als meest verstrekkend dat enige rechtsvordering die [X] heeft of meent te hebben uit hoofde van een uit de arbeidsovereenkomst voortvloeiend vorderingsrecht over de periode 2002 tot 2005 inmiddels is verjaard. Dienaangaande wordt het volgende overwogen
3.3 [
X] heeft ter zitting gesteld dat bedoelde verzekering eerstens in begin 2005 afgesloten had kunnen worden (zie de slotzin van de derde alinea van de pleitnota van [X]). Daaruit volgt naar het oordeel van het Gerecht dat de beweerdelijke op het Land rustende verbintenis om bedoelde verzekering over de periode 2002 tot 2005 af te sluiten (of in plaats daarvan de premies voor die verzekering uit te betalen aan [X]) in elk geval vanaf begin 2005 opeisbaar is geworden. Tegen die achtergrond stelt het Land dat [X] eerst bij brief van 24 februari 2011 een aan de minister van Financiën gerichte brief heeft gestuurd waarbij zij de minister impliciet om nakoming van de arbeidsovereenkomst verzoekt in de zin van het sluiten van een sociale risicodekkingsverzekering voor de duur van bedoelde twee jaren of om uitbetaling van de premie voor zo’n verzekering. Die stelling heeft [X] niet of onvoldoende onderbouwd bestreden. Dat brengt met zich dat vast komt te staan dat [X] te dezen in de periode van begin 2005 tot vijf jaren daarna geen verjaring stuitende rechtshandeling in de zin van het eerste lid van artikel 3:317 BW heeft verricht. Uit één en ander volgt dat de onderhavige rechtsvordering, die ziet op nakoming van een (beweerdelijke) verbintenis uit overeenkomst, ingevolge het bepaalde in het eerste lid van artikel 3:307 BW in begin 2010 is verjaard.
3.4 [
X] heeft ter zitting nog gesteld dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat het Land zich in het onderhavige geval op verjaring beroept, omdat volgens [X] naast haar een grote groep andere personen precies hetzelfde is overkomen. Dat mogelijke gegeven is onvoldoende zwaarwegend om tot het oordeel te komen dat het beroep van het Land op verjaring van de rechtsvordering van [X] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Dit klemt temeer omdat het Gerecht terughoudendheid dient te betrachten om tot een dergelijk oordeel te komen.
3.5
Vorenstaande brengt met zich dat de vordering van [X] zal worden afgewezen, en dat alle overige stellingen van partij onbesproken kunnen blijven.
3.6 [
X] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden verwezen in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van het Land, tot aan deze uitspraak begroot op nihil omdat het Land procedeerde bij een in dienst van het Land zijnde ambtenaar.

4.DE BESLISSING

Het Gerecht:
-wijst af het door [X] verzochte;
-veroordeelt [X] in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van het Land, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 3 mei 2016.