ECLI:NL:OGEAA:2016:302

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
3 mei 2016
Publicatiedatum
9 mei 2016
Zaaknummer
E.J. no. 2309 van 2015
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arbeidsovereenkomst en gezagsverhouding in geschil tussen verzoeker en verweerster

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, heeft verzoeker [X] een verzoek ingediend tegen verweerster [Y] met betrekking tot de vraag of er sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen hen. De procedure begon met een verzoekschrift, gevolgd door een verweerschrift en een mondelinge behandeling op 26 januari 2016. Tijdens deze zitting hebben beide partijen hun standpunten toegelicht via hun gemachtigden, waarbij verzoeker [X] een pleitnota heeft overgelegd.

Verzoeker [X] stelt dat er een arbeidsovereenkomst bestaat en vordert onder andere betaling van achterstallig loon en wedertewerkstelling. Verweerster [Y] betwist dit en concludeert dat verzoeker niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Het Gerecht heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig overwogen. Het Gerecht concludeert dat er geen bewijs is dat verzoeker [X] onder een arbeidsovereenkomst voor verweerster [Y] heeft gewerkt. De vereiste gezagsverhouding, die essentieel is voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst, is niet aangetoond.

Het Gerecht wijst de vorderingen van verzoeker af, inclusief de verzoeken om betaling van loon en wedertewerkstelling. Tevens wordt verzoeker veroordeeld in de proceskosten van verweerster. De beschikking is op 3 mei 2016 uitgesproken door rechter A.H.M. van de Leur, en de kostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Beschikking van 3 mei 2016
Behorend bij E.J. no. 2309 van 2015
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING in de zaak van:
[X],
wonende in Aruba,
verzoeker,
hierna ook te noemen: [X],
gemachtigde: de advocaat mr. G. de Hoogd,
tegen:
[Y],
h.o.d.n.
[EENMANSZAAK],
wonende en gevestigd in Aruba,
verweerster,
hierna ook te noemen: [Y],
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Kock.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-het verzoekschrift, met producties;
-het verweerschrift;
-de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van de zaak ter terechtzitting van 26 januari 2016.
1.2
Uit die aantekeningen blijkt dat [X] samen met zijn gemachtigde en dat [Y] bij haar gemachtigde ter zitting zijn verschenen. Partijen hebben ter zitting bij monde van hun gemachtigden over en weer het woord gevoerd, [X] onder overlegging van een pleitnota voorzien van toegelaten producties.
1.3
Beschikking is nader bepaald op heden.

2.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

2.1 [
X] verzoekt het Gerecht om - zo het begrijpt - bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking:
a. voor recht verklaart dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen partijen;
b. [Y] veroordeelt om tegen kwijting aan [X] te betalen Afl. 14.300,-- aan achterstallig loon, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en met wettelijke rente;
c. [Y] veroordeelt om tegen kwijting aan [X] (door) te betalen zijn loon gerekend vanaf 13 april 2015 totdat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig zal zijn beëindigd, achterstallig loon te vermeerderen met de wettelijke verhoging en met wettelijke rente;
d. [Y] beveelt om [X] zodra hij niet langer arbeidsongeschikt is weder te werk te stellen conform de overeengekomen werkzaamheden;
e. te dezen enige ander juist voorkomende beslissing neemt;
f. [Y] veroordeelt in de proceskosten.
2.2 [
Y] voert verweer en concludeert dat [X] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het door hem verzochte, althans tot ontzegging daarvan, uitvoerbaar bij voorraad te verklaren kosten rechtens.
2.3
Voor zover van belang voor de beslissing worden de stellingen van partijen hierna besproken.

3.DE BEOORDELING

3.1
Er zijn gronden gesteld noch gebleken waaruit volgt dat [X] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het door hem verzochte. De stelling van [Y] - dat [X] in zijn vorderingen niet-ontvankelijk is in de onderhavige zo geduide EJ-procedure, omdat er volgens [Y] geen sprake is van een tussen partijen gesloten of bestaande arbeidsovereenkomst - is niet juist. Ingevolge het tweede lid van artikel 429b Rv wordt een beschikking gegeven in onder meer zaken betreffende een arbeidsovereenkomst. Redelijke uitleg van dat artikel brengt met zich dat ook beschikking wordt gegeven in zaken betreffende een beweerdelijke arbeidsovereenkomst, waaronder begrepen beweerdelijke uit die overeenkomst voortvloeiende aanspraken van de werknemer op de werkgever (vice versa). Het ontvankelijkheidsverweer van [Y] wordt verworpen.
3.2
De centraal in dit geschil te beantwoorden vraag is of [X] al dan niet krachtens een tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst werkzaamheden verrichtte voor [Y].
3.3
Tegen die achtergrond staat als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende bestreden onder meer het volgende vast tussen partijen. [X] heeft vanaf 1 mei 2010 tot 13 april 2015 constructiewerkzaamheden verricht voor [Y], laatstelijk tegen een dagloon van Afl. 125,--. [Y] droeg met betrekking tot [X] geen loonbelasting en sociale premies af. [X] werd niet door [Y] betaald voor wegens ziekte niet gewerkte dagen. [X] was vrij om te komen en te gaan bij [Y], en werd alleen betaald voor gewerkte dagen. [Y] heeft dienaangaande, net als alle andere bouwvakkers, nooit geklaagd bij [Y]. Partijen hebben nooit een schriftelijke arbeidsovereenkomst gesloten.
3.4
Voorop wordt gesteld dat zonder schriftelijk of mondeling gesloten arbeidsovereenkomst evenwel sprake kan zijn van een uit feitelijkheden voortvloeiende arbeidsovereenkomst. Ook kunnen feitelijkheden met zich brengen dat evenwel sprake is van een arbeidsovereenkomst indien de inhoud en bewoordingen van een tussen partijen gesloten overeenkomst andersluidend is. Eén van de vereisten voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst betreft in elk geval en in het algemeen de zogeheten gezagsverhouding tussen de werkgever en de werknemer. Kenmerken van die verhouding zijn onder meer dat de werknemer (1) op de door de werkgever bepaalde tijden zijn met de werkgever overeengekomen werkzaamheden dient te verrichten, (2) toestemming dient te vragen aan en te krijgen van de werkgever om niet te komen werken om welke reden dan ook en (3) in geval van het niet kunnen werken in verband met ziekte daarvan melding dient te maken bij onder meer de werkgever. Vast staat tussen partijen dat van de onder (1) en (2) vermelde essentialia voor het bestaan van bedoelde gezagsverhouding geen sprake was met betrekking tot [X], terwijl is gesteld noch gebleken dat [X] in geval van het niet kunnen werken in verband met ziekte gehouden was om daarvan melding te maken bij [Y]. [X] stelt in dit verband dat op hem de verplichting rustte om opdrachten en aanwijzingen van [Y] op te volgen, maar daarvan kan evengoed sprake zijn bij de uitvoering van werkzaamheden anders dan krachtens een arbeidsovereenkomst. Hetzelfde geldt voor het gegeven dat [X] verschillende werkzaamheden (zoals vermeld onder 5. van zijn pleitnota) verrichtte voor [Y].
3.5
Vorenstaande brengt met zich dat niet vast komt te staan dat in voldoende mate is voldaan aan de voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst vereiste gezagsverhouding. De hiervoor onder 3.2 geformuleerde vraag moet daarom ontkennend worden beantwoord. Het gegeven dat [X] anders dan [Y] dacht of er vanuit ging dat hij krachtens een arbeidsovereenkomst maakt dat niet anders, omdat [X] onder de gegeven omstandigheden er niet gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat hij krachtens een arbeidsovereenkomst werkzaam was voor [Y]. Daar komt nog bij dat is gesteld noch gebleken dat partijen op enig moment hebben beoogd een arbeidsovereenkomst of een voor die overeenkomst vereiste gezagsverhouding met elkaar aan te gaan. De vordering onder a. zal worden afgewezen.
3.6
Het oordeel dat [X] niet krachtens een arbeidsovereenkomst werkzaamheden heeft verricht voor [Y] brengt mee dat [X] geen aanspraak of recht had of heeft op (betaling van) vakantiedagen en doorbetaling van loon in geval van ziekte, en evenmin recht heeft op (door)betaling van loon vanaf 13 april 2015. Er kan geen sprake zijn van het in strijd met de wet verlagen van salaris zoals gesteld door [X], en [Y] kan niet worden verplicht om [X] weder te werk te stellen. Eén en ander brengt mee dat de vorderingen onder b., c. en d. eveneens zullen worden afgewezen.
3.7
De vordering onder e. zal, als zijnde vaag en te onbepaald, eveneens worden afgewezen.
3.8
Ten overvloede wordt nog overwogen dat [Y], gelet op de omstandigheid dat [X] naar het oordeel van het Gerecht niet krachtens een arbeidsovereenkomst werkzaamheden verrichtte voor [Y], (anders dat [X] stelt) niet gehouden was en is om loonbelasting en premies af te dragen ten behoeve van [X].
3.9 [
X] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden verwezen in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van [Y], tot aan deze uitspraak begroot op
Afl. 1.800,-- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten van liquidatietarief 5, ad Afl. 900,-- per punt).

4.DE BESLISSING

Het Gerecht:
-wijst af het door [X] verzochte;
-veroordeelt [X] in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van [Y], tot aan deze uitspraak begroot Afl. 1.800,-- aan salaris voor de gemachtigde;
-verklaart voormelde kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 3 mei 2016.