ECLI:NL:OGEAA:2016:390

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
1 juni 2016
Publicatiedatum
20 juni 2016
Zaaknummer
A.R. 1234 van 2015
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige hinder door wateroverlast en bomen nabij perceel van gedaagde

In deze zaak heeft gedaagde, die sinds 1964 in zijn woning te Aruba woont, onrechtmatige hinder ondervonden door wateroverlast als gevolg van het ophogen van de hoofdweg door het Land Aruba. Gedaagde heeft in 2013 DOW verzocht om een drempel aan te leggen om de wateroverlast te verminderen, maar DOW heeft geen aansprakelijkheid aanvaard. Gedaagde vordert in deze procedure dat het Land Aruba de zijkanten van de verharde hoofdweg op een behoorlijke wijze opvult en de ficusbomen ter hoogte van zijn perceel verwijdert, alsook een deel van de kosten voor de drempel vergoedt.

De rechter heeft vastgesteld dat het Land Aruba onrechtmatig heeft gehandeld door geen adequate maatregelen te treffen om de wateroverlast te voorkomen, wat heeft geleid tot schade voor gedaagde. De rechter heeft geoordeeld dat gedaagde recht heeft op schadevergoeding voor de kosten die hij heeft gemaakt om de wateroverlast te voorkomen. De vordering om de zijkanten van de weg op te vullen is echter afgewezen, omdat onduidelijk was wat gedaagde precies bedoelde. Ook de vordering om de ficusbomen te verwijderen is afgewezen, omdat deze niet in strijd zijn met de wetgeving en de overlast als te dulden hinder wordt beschouwd.

De rechter heeft het Land Aruba veroordeeld tot betaling van Afl. 1.029,68 aan gedaagde en heeft bepaald dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken op 1 juni 2016 door mr. Y.M. Vanwersch.

Uitspraak

Vonnis van 1 juni 2016
Behorend bij A.R. 1234 van 2015
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
Eiser,
wonende te Aruba,
hierna ook te noemen: Gedaagde,
gemachtigde: de advocaat mr. M.D. Tromp,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
HET LAND ARUBA,
hierna ook te noemen: het Land,
gemachtigde: de heer A. Lumenier.

1.HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift;
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek;
De zaak is daarna verwezen naar de rol voor vonnis.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Gedaagde heeft in 1964 een huis gebouwd te [adres] en woont sindsdien in deze woning.
2.2
Nadien is de hoofdweg, gelegen aan de voorzijde van de woning, tweemaal door het Land verhoogd. Hierdoor is de woning van Gedaagde ten opzichte van de weg lager komen te liggen. Sindsdien is er bij heftige regenval sprake van wateroverlast en door het water meegevoerd materiaal.
2.3
DOW vult met regelmaat de zijkanten van de weg aan met zand.
2.4
Bij brief van 26 augustus 2014 deelt DOW aan Gedaagde mee geen bezwaar te hebben dat Gedaagde een drempel aanlegt die voor de helft op zijn terrein en voor de helft op domeingrond wordt aangelegd, om het toestromen van regenwater vanaf de openbare weg tegen te gaan. Ook deelt DOW mee dat zij geen aansprakelijkheid aanvaard. Evenmin is DOW bereid de boom die voor de woning van Gedaagde staat te snoeien of te kappen.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1
Eiser vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad
a. het Land te veroordelen om de zijkanten van de verharde hoofdweg ter hoogte van het perceel gelegen te [adres] op een behoorlijke wijze op te vullen cq te asfalteren zodat de onrechtmatige hinder die wordt veroorzaakt door het zand en losliggend materiaal dat naar het perceel van Gedaagde wordt afgevoerd, afneemt;
b. de ficusbomen ter hoogte van het perceel van Gedaagde aan [adres] te verwijderen althans te vervangen met bomen die minder bladeren laten vallen zoals in de binnenstad van Oranjestad is geplaatst;
c. de helft van de kosten gemoeid met het bouwen van de drempel die voor de helft op het perceel van Gedaagde en voor de helft op domeingrond komt te staan te betalen, zijnde een bedrag ad Afl. 1.029,68;
een en ander met veroordeling van het Land in de kosten van het geding.
3.2
Aan deze vordering legt Gedaagde het volgende ten grondslag.
Het Land handelt onrechtmatig jegens Gedaagde, doordat het Land onrechtmatige hinder toebrengt als bedoeld in artikel 5:37 BWA.
3.3
Het Land voert hiertegen gemotiveerd verweer, dat bij de beoordeling aan de orde komt.

4.DE BEOORDELING

4.1
De kern van het geschil betreft de vraag of het Land dermate hinder veroorzaakt, dat er jegens Gedaagde sprake is van onrechtmatig handelen of nalaten als bedoeld in artikel 6:162 BWA.
Wateroverlast
4.2
Vast staat dat Gedaagde zijn huis heeft gebouwd voordat het Land de doorgaande weg heeft opgehoogd. Sindsdien ondervindt Gedaagde bij heftige regenval hinder van het naar zijn erf afwaterende en vervuilde (regen)water.
4.3
Hoewel het ophogen van de weg op zich zelf niet onrechtmatig is, kan het nalaten om voorzieningen te treffen ter voorkoming van overlast aan een aangrenzend perceel ook onrechtmatig zijn. In casu is hiervan sprake. Hiertoe wordt als volgt overwogen.
4.4
Gedaagde heeft onweersproken gesteld dat hij op 20 mei 2013 DOW heeft verzocht om een drempel aan te leggen die voor de helft op zijn perceel en voor de andere helft op domeingrond zou komen te liggen. Ook heeft Gedaagde onweersproken gesteld dat hij een situatietekening aan DOW ter goedkeuring aangeboden. Wat nadien tussen Gedaagde en DOW is be- en/of afgesproken is onduidelijk, omdat partijen ieder een eigen lezing geven over de gang van zaken. Wat hier verder ook van zij, uit de brief van DOW van 26 augustus 2014 volgt dat DOW geen enkele aansprakelijkheid aanvaard. Aldus zag Gedaagde zich genoodzaakt om, ter voorkoming van verdere schade, zelf een drempel aan te leggen.
4.5
Ten tijde van het ophogen van de weg kon het Land redelijkerwijs weten dat dit gevolgen zou hebben voor het aangrenzende, lager gelegen, perceel van Gedaagde.
Desondanks heeft het Land nagelaten om adequate maatregelen te treffen ter voorkoming van schade aan het perceel van Gedaagde. Het treffen van een voorziening, zoals asfalteren tot aan de erfgrens en/of het aanbrengen van een drempel, konden redelijkerwijs van het Land gevergd worden, omdat zij eenvoudig en met weinig middelen te realiseren zijn. Ondanks herhaald verzoek van Gedaagde bleef het Land halsstarrig de aansprakelijkheid afwijzen. Het nalaten om een passende voorziening te treffen is naar het oordeel van het gerecht onrechtmatig jegens Gedaagde. Dit heeft tot gevolg dat het Land jegens Gedaagde schadeplichtig is.
4.6
De schade bestaat - aldus Gedaagde - uit de helft van de door hem gemaakte kosten ter voorkoming van verdere schade. Het Land voert verweer tegen de ‘verschillende kostenposten en het arbeidsloon, doch dit wordt als zijnde onvoldoende concreet onderbouwd verworpen. Dit heeft tot gevolg dat de vordering sub c toegewezen wordt.
4.7
De vordering zoals weergegeven in sub a is niet toewijsbaar, nu onduidelijk is wat Gedaagde bedoelt met ‘
op behoorlijke wijzeop te vullen cq te asfalteren’. Daar komt bij dat het belang bij toewijzing van deze vordering niet dan wel onvoldoende is toegelicht nu -naar het gerecht begrijpt - Gedaagde zelf een drempel heeft aangebracht.
Ficusbomen
4.8
Wat betreft de door Gedaagde gestelde hinder als gevolg van bladuitval van de ficusbomen wordt als volgt overwogen. In artikel 5:42 lid 1 jo lid 2 BWA is bepaald dat bomen niet binnen 2 meter van de erfgrens mogen worden geplant. Gedaagde zelf stelt dat de ficusbomen op een afstand van 4 meter zijn geplant, zodat het Land niet in strijd met genoemd verbod heeft gehandeld. Voorts is van belang dat op dit dicht bewoonde en winderige eiland, bladeren van bomen en/of struiken met regelmaat op het erf van een ander waaien. De door Gedaagde ervaren overlast betreft dan ook een vorm van te dulden hinder. Daar komt bij dat de vordering ook om formele redenen niet toewijsbaar is, nu ook deze onvoldoende concreet is. De vordering geformuleerd als ’te vervangen door bomen die minder bladeren laten vallen zoals in de binnenstad van Oranje is geplaatst’ is niet te executeren. Ook om deze reden wordt de vordering sub b afgewezen.
4.9
Nu partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld, worden de proceskosten gecompenseerd.

5.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
5.1
veroordeelt het Land tot betaling aan Gedaagde van een bedrag van Afl. 1.029,68;
5.2
bepaalt dat elke partij de eigen kosten draagt;
5.3
verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.M. Vanwersch, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 1 juni 2016 in aanwezigheid van de griffier.