ECLI:NL:OGEAA:2016:409

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
8 juni 2016
Publicatiedatum
22 juni 2016
Zaaknummer
K.G. no. 673 van 2016
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding betreffende ontruiming en bedreiging

In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba werd behandeld, hebben eisers E* c.s. een kort geding aangespannen tegen gedaagde G*. De eisers vorderen onder andere een verbod voor G* om hen te benaderen en zich binnen een straal van 200 meter van hun woningen te begeven, alsook de oplegging van dwangsommen bij overtreding van deze verboden. De achtergrond van de zaak betreft een ontruimingsvonnis dat eerder was uitgesproken, waarbij G* werd veroordeeld om de woning te ontruimen. G* heeft echter betwist dat hij de woning moest verlaten en heeft zich op verschillende manieren verzet tegen de ontruiming, wat leidde tot een escalatie van de situatie, inclusief bedreigingen van G* aan de adres van de eisers.

Tijdens de zitting is naar voren gekomen dat G* zich niet aan eerdere vonnissen heeft gehouden en dat er een reëel gevaar bestaat voor de eisers, wat hen dwingt om juridische stappen te ondernemen ter bescherming van hun veiligheid. Het Gerecht heeft vastgesteld dat er voldoende gronden zijn om de vorderingen van E* c.s. toe te wijzen, gezien de bedreigende situatie en het belang van de bescherming van hun rechten en vrijheden. Het vonnis bevat ook bepalingen over de kosten van de procedure en de uitvoerbaarheid van de opgelegde maatregelen.

Het Gerecht heeft uiteindelijk geoordeeld dat de vorderingen van E* c.s. gegrond zijn en heeft G* verboden om zich binnen een bepaalde afstand van de woningen van de eisers te begeven, met de mogelijkheid van lijfsdwang bij overtreding. De reconventionele vorderingen van G* zijn afgewezen, en hij is veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Vonnis van 8 juni 2016
Behorend bij K.G. no. 673 van 2016
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS in kort geding van:
1.
[naam 1],
wonende in de Verenigde Staten van Amerika,
hierna ook te noemen: [naam 1],
2.
[naam 2],
wonende in Aruba,
hierna ook te noemen: [naam 2],
3.
[naam 3],
wonende in Aruba,
hierna ook te noemen: [naam 3],
4. de naamloze vennootschap
N.V. EXPLOITATIEMAATSCHAPPIJ REVEILLON ARUBA,
gevestigd in Aruba,
hierna ook te noemen: Reveillon,
eisers in conventie, verweerders in reconventie,
hierna gezamenlijk ook te noemen: E* c.s.,
gemachtigde: de advocaat mr. M. Bemer,
tegen:
[naam],
wonende in Aruba,
gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
hierna ook te noemen: G*,
procederend in persoon.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-het verzoekschrift, met producties;
-de op 1 april 2016 ingediende door G* genoemde pleitnota, welk handgeschreven processtuk het Gerecht ziet als een conclusie van antwoord tevens houdende een conclusie van eis in reconventie, met producties;
-de aantekeningen van de griffier van de op 27 mei 2016 gehouden terechtzitting.
1.2
E* c.s. zijn toen ter zitting verschenen bij hun gemachtigde, die werd vergezeld door [naam 3]. G* is in persoon verschenen. Partijen (E* c.s. bij monde van hun gemachtigde) hebben in twee termijnen het woord gevoerd - mede aan de hand van door hen overgelegde pleitnota’s - en hebben gereageerd of kunnen reageren op elkaars stellingen.
1.3
G* heeft de dag voor de behandeling van de zaak om even na 18:00 uur een (groot) aantal mogelijk nog niet eerder overgelegde producties bij email doen toekomen aan de griffie van dit Gerecht en aan de gemachtigde van E* c.s.. E* c.s. hebben bezwaar gemaakt tegen die door ondergetekende rechter eerst een kwartier voor de mondelinge behandeling van de zaak bij doorgezonden email ontvangen producties, daar die niet in overeenstemming met Procesreglement op de dag voor de zitting om uiterlijk 14:00 uur zijn ingediend. Dat bezwaar heeft het Gerecht om die reden terstond gegrond verklaard. Daarbij komt nog dat G* heeft nagelaten om mogelijke in deze zaak nog niet eerder ingediende producties in hard-copy aan te leveren aan het Gerecht en aan de wederpartij. Mogelijke nieuwe nog niet eerder door G* ingebrachte producties blijven buiten beschouwing.
1.4
Vonnis is bepaald op heden.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd betwist, alsmede op grond van de inhoud van de overgelegde producties voorzover uitdrukkelijk naar verwezen en voorzover niet of onvoldoende bestreden, staat tussen partijen onder meer het volgende vast.
2.1
Het Gerecht heeft bij vonnis in kort geding van 22 oktober 2014 in de zaak KG 2226 van 2014 onder meer de vordering van [naam 1] en [naam 2] tot ontruiming door G* van de in Aruba te [adres 1] gelegen woning (hierna: de woning) afgewezen bij gebrek aan spoedeisend belang. Het Gerecht overwoog daartoe het volgende:
“(…).
3.3
Indien veronderstellenderwijs wordt aangenomen dat G* zonder recht of titel in de woning verblijft, zoals subsidiair door E* c.s. gesteld, en G* daarom thans wordt veroordeeld tot ontruiming daarvan, valt zonder meer niet in te zien dat door die ontruiming de woning ter vrije beschikking komt van E* c.s.. Gesteld en gebleken is immers dat mevrouw G* meent dat zij nog steeds rechtsgeldig aanspraak maakt op verblijf in de woning, en dat zij aldus tegenspraak zal voeren in het door E* c.s. jegens haar geëntameerde naar verwachting in december aanstaande te behandelen ontruimings-kort-geding de woning betreffende. Daargelaten of de huurovereenkomst met mevrouw G* inmiddels rechtsgeldig buitengerechtelijk is ontbonden, is in dat verband voorshands niet aannemelijk dat zij de woning inmiddels heeft verlaten met ontruiming van al haar spullen. Dit klemt temeer omdat G* onbestreden heeft gesteld dat in opdracht van mevrouw G* de woning nog steeds wordt schoongemaakt en -gehouden door een dienstmeisje.
3.4
Het feit dat mevrouw G* mogelijk thans in de Verenigde Staten van Amerika woont en niet staat ingeschreven in het bevolkingsregister van Aruba, maakt vorenstaande niet anders. Overigens wordt nog overwogen in het hiervoor geschetste verband dat is gesteld noch gebleken dat er in de woning geen aan mevrouw G* toebehorende roerende goederen aanwezig zijn, en niet is voorshands aannemelijk dat mevrouw G* vrijwillig de woning zal ontruimen als G* dat (met medeneming vanzijnspullen) doet op grond van dit vonnis. Voorts wordt nog overwogen dat E* c.s. ter zitting hebben verklaard dat hun (spoedeisend) belang te dezen met name bestaat uit het kunnen onderhouden van de woning aan de buitenzijde zodra G* die heeft verlaten, terwijl G* tegen die achtergrond heeft verklaard dat onderhoud aan de buitenzijde van de woning des verhuurder is en dat E* c.s. dienaangaande wat hem betreft hun gang kunnen gaan.
3.5
Vorenstaande brengt mee dat het Gerecht E* c.s. niet volgt in hun stelling dat zij spoedeisend belang hebben bij (toewijzing van) hun jegens G* gerichte ontruimingsvordering. Die vordering zal daarom worden afgewezen. (…).”.
2.2
Bij vonnis in kort geding van 19 december 2014 in de zaak KG 1950 van 2014 heeft dit Gerecht de vordering van [naam 1] en [naam 2] tot ontruiming door [naam X] van de woning afgewezen omdat de zaak zich niet leende voor behandeling in kort geding. Het Gerecht overwoog daartoe onder meer:

(…).
4.2
Gedaagde betwist dat tussen haar en eisers (als erfgenamen van A. E*) nog sprake is van een rechtsgeldige huurovereenkomst met betrekking tot het onderhavige pand. Zij stelt daartoe dat op 22 januari 2014 met betrekking tot het pand een schriftelijke koopovereenkomst is gesloten tussen E* en haar partner G*. Op grond van de bepalingen van de koopovereenkomst zal de tussen gedaagde en E* gesloten huurovereenkomst haar gelding verliezen vanaf het moment dat van de verkoopprijs USD 300.000,= is voldaan en hebben zowel gedaagde als haar partner de volledige beschikking over de woning, vanaf het moment dat van de verkoopprijs USD 750.000,= is voldaan. De op grond van de huurovereenkomst betaalde huurpenningen worden voorts op de koopprijs in mindering gebracht. Ten bewijze van haar stelling heeft zij een afschrift overgelegd van voormelde koopovereenkomst. Van die overeenkomst maakt deel uit de verklaring van E* dat de overeengekomen verkoopprijs van in totaal USD 1.100.000,= in drie termijnen, in contanten, is betaald, te weten op 16 januari 2013 (USD 300.000,=), 18 april 2013 (USD 450.000,=) en 22 januari 2014 (USD 350.000,=).
4.3
Eisers betwisten het bestaan van voormelde overeenkomst en stellen zich op het standpunt dat de op het afschrift van de overgelegde koopovereenkomst geplaatste handtekening/paraaf van E* vervalst is.
4.4
Het gerecht is van oordeel dat gedaagdes stellingen niet op voorhand als geheel ongeloofwaardig ter zijde kunnen worden geschoven. Het gerecht ziet evenmin voldoende grond om de overgelegde koopovereenkomst bij voorbaat als een vervalsing te bestempelen. De omstandigheid dat, zoals door eisers is gesteld, de stellingen van gedaagde op gespannen voet staan met eerder door gedaagde en haar partner ingenomen standpunten in het contact met de familie E*, is daarvoor onvoldoende. De juistheid van die stellingen staat voorts aan toewijzing van de vordering van eiseres in de weg. Dit betekent dat beslechting van het onderhavige geschil nader onderzoek vergt. Daarvoor is in het kader van dit kort geding echter geen ruimte; de aard van een kortgedingprocedure leent zich niet voor nadere bewijslevering.
4.5
Aan het vorenstaande kan niet afdoen het subsidiaire betoog van eiseres dat de koopovereenkomst, indien die daadwerkelijk is afgesloten, strijdig is met de openbare orde en daardoor nietig, omdat zij kennelijk strekt tot het witwassen van uit misdrijf afkomstige gelden. Ook de vraag of de als koopsom betaalde gelden uit misdrijf afkomstig zijn vergt nader onderzoek waarvoor in kort geding geen ruimte is. Het betoog neemt bovendien niet weg dat gedaagde heeft verklaard dat ter voldoening aan de koopovereenkomst USD 1.100.000,= aan E* is betaald. Die betaling zou dan onverschuldigd zijn geschied en lijkt er voorshands aan in de weg te staan dat aan gedaagde een betalingsachterstand van huurpenningen wordt tegengeworpen die slechts een fractie van dit bedrag bedraagt.
4.6
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat de vordering niet voor toewijzing vatbaar is.
(…).”.
2.3 [
naam 1] en [naam 2] hebben op enig moment hoger beroep ingesteld tegen de onder 2.2 vermelde uitspraak. Bij vonnis in kort geding in hoger beroep van 17 november 2015 heeft het Hof die uitspraak bevestigd, omdat [naam 1] en [naam 2] ten overstaan van het Hof hadden verklaard dat zij niet langer belang hadden bij de door hen gevorderde ontruiming.
2.4
Het dictum van de beschikking van dit Gerecht van 5 mei 2015 in de door [naam 1], [naam 2] en Reveillon (hierna: [naam 1] c.s.) tegen G* geëntameerde zaak onder nummer E.J. 104 van 2015 vermeldt onder meer:
“(…).
De rechter in dit gerecht:
5.1
beveelt een onderzoek door een deskundige ter beantwoording van de volgende vragen:
1. Met welke mate van waarschijnlijkheid is de betwiste handtekening op de koopovereenkomst d.d. 22 januari 2015 van wijlen [naam 2] E*?
2. Heeft u nog andere opmerkingen die voor de beoordeling van belang kunnen zijn?
5.2
Benoemt tot deskundige:
Ing. [naam],
werkzaam bijHet Nederlands Forensisch Onderzoeksbureau,
correspondentieadres: [adres]
telefoon: [nummer]
Mobiel: [nummer]
emailadres: [email];
(…).
5.6
bepaalt dat E* c.s. het procesdossier in afschrift alsmede originele documenten waarop de handtekening van wijlen [naam 2] E* is geplaatst alsmede de originele huur- en koopovereenkomst aan de deskundige(n) dient te doen toekomen;
5.7
draagt G* op om de originele koop- en huurovereenkomst binnen veertien dagen na heden af te geven ten kantore van mr. Bemer, Beatrixstraat 38 te Oranjestad, Aruba;
(…).”.
2.5
Bij vonnis in kort geding van 5 augustus 2015 in de zaak KG 1374 van 2015 in samenhang met het herstelvonnis van dit Gerecht van 17 augustus 2015 in de zaak KG 1374 van 2015 heeft dit Gerecht de tegen G* gerichte ontruimingsvordering van [naam 1] c.s. toegewezen, in die zin dat G* door het Gerecht uitvoerbaar bij voorraad is veroordeeld om binnen veertien dagen na betekening van dat vonnis de woning te ontruimen en ontruimd te houden, met alle daarin aanwezige personen en zaken tenzij die zaken van [naam 1] c.s. zijn, die woning niet opnieuw te betreden en de sleutels daarvan af te geven ten kantore van de gemachtigde van eisers aan mr. Bemer. Het Gerecht overwoog daartoe onder meer het volgende:
“(…).
3.4
In deze zaak moet een voorlopig oordeel worden gegeven over de vraag of eisers een voldoende spoedeisend belang hebben bij hun vordering en of gedaagde het recht op levering (waaraan hij thans al een gebruiksrecht op de woning ontleent), voorshands geoordeeld, voldoende aannemelijk heeft gemaakt. De volgende omstandigheden acht de kort gedingrechter van belang:
Blijkens de uitspraak d.d. 22 oktober 2014 in het tegen hem aangespannen, eveneens op ontruiming gerichte, kort geding nr 2226/2014, beroept gedaagde zich niet op de koopovereenkomst, maar op de huurovereenkomst die zijn partner [naam X] met betrekking tot het gehuurde heeft.
De pleitaantekeningen van gedaagdes toenmalige gemachtigde in het kort geding nr 2226/2014, waarin deze aangeeft dat gedaagdes partner “zal aantonen dat zij geheel geen huurpenningen verschuldigd is. Dit op basis van een koopovereenkomst met wijlen [naam 2] E*, van wie eisers erfgenamen zijn. Gedaagde, als derde, beschikt helaas niet over deze documenten, maar volgens huurder zouden de erfgenamen weldegelijk op de hoogte zijn van deze overeenkomst.”
Blijkens de uitspraak in het tegen zijn partner, ook op ontruiming gerichte, kort geding nr 1950/2014 is door zijn partner een beroep gedaan op de koopovereenkomst tussen G* en E* sr. d.d. 22 januari 2014.
In de procedure nr EJ 104/2015, werd een verzoek gedaan om een voorlopig deskundigenbericht te gelasten naar de vraag of de handtekening op de overeenkomst d.d. 22 januari 2014 van E* sr is. Dit verzoek is toegewezen. Gedaagde houdt het origineel van die overeenkomst echter onder zich.
In de onderhavige procedure komt gedaagde naar voren met een overeenkomst d.d. 8 april 2014, die echter de NV als verkoper vermeldt in plaats van de heer E* voor zichzelf. Van deze overeenkomst, en het feit dat er sprake zou zijn van drie overeenkomsten, heeft gedaagde in geen van de andere procedures melding gemaakt. Gedaagde kan evenmin verklaren waarom de ene overeenkomst een andere verkoper vermeldt dan de andere.
Daar komen bij de al eerder zijdens eisers aangevoerde paradoxale uitspraken zijdens gedaagde, althans zijn gemachtigde, en gedaagdes partner, te weten:
De mail van de partner d.d. 15 april 2014 waarin zij de makelaar ervan verzekert dat zij de achterstallige huur zal betalen (ondanks dat de koopovereenkomst op grond waarvan de huurovereenkomst ontbonden zou zijn en de huur niet meer verschuldigd, op dat moment al geruime tijd gesloten is) maar de koopovereenkomst niet noemt. Zij geeft daarentegen aan dat zij en G* het huis graag zouden kopen.
De mail van de partner d.d. 4 juni 2014, waarin zij aangeeft (na het huis eerder kennelijk verlaten te hebben) dat zij terug keert en dat zij voor augustus 2014 zal betalen wat zij verschuldigd is.
3.5
Tegen deze achtergrond oordeelt de kort gedingrechter als volgt. Nu gedaagde in dit kort geding het aanvankelijk aan zijn gepretendeerde recht op levering (en het daaraan ontleende recht om nu al – vooruitlopend op levering - in het huis te wonen) ten grondslag gelegde origineel van de overeenkomst d.d. 22 januari 2014 niet heeft kunnen en willen overleggen en aangeeft ook niet van zins te zijn binnen afzienbare termijn mee te werken aan het eerder door het gerecht bevolen deskundigenbericht over de echtheid daarvan, hij evenmin een procedure is gestart om zijn beweerde recht op levering te realiseren, hij geen huurrecht pretendeert en evenmin een gebruikersvergoeding betaalt, zal thans voorrang worden verleend aan het belang van eisers de vrije beschikking te krijgen over het huis.
Opgemerkt wordt hierbij nog dat voorbij wordt gegaan aan de schriftelijke verklaringen van de heer [naam Y] d.d. 22 januari 2014 en 20 juli 2015, zoals door gedaagde overgelegd. Los van de vraag of deze verklaringen onderling consistent zijn, moet grotere betekenis worden gehecht aan het niet overleggen door gedaagde van een in het licht van artikel 138, tweede lid, van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering crucialer bewijsmiddel, namelijk het origineel van de overeenkomst van 22 januari 2014.
3.6
Het belang van eisers om thans de beschikking te krijgen over de woning acht de rechter in de gegeven omstandigheden voldoende spoedeisend afgezet tegen het belang van gedaagde om ten titel van een met een toenemend aantal vraagtekens omgeven recht op levering zonder het betalen van een gebruikersvergoeding in de woning te blijven wonen.
(…).”.
2.6
Bij vonnis in kort geding van 9 september 2015 in de zaak KG 1832 van 2015 heeft dit Gerecht de tegen [naam 1] c.s. gerichte vordering van G* tot schorsing of staking van de executie van voormeld vonnis van dit Gerecht van 5 augustus 2015 (hierna ook: het ontruimingsvonnis) afgewezen.
2.7
Bij vonnis in kort geding heeft het Hof G* niet-ontvankelijk verklaard in zijn tegen de hiervoor onder 2.5 vermelde vonnissen ingestelde hoger beroep, dit omdat G* ter zake van het vonnis van 5 augustus 2015 té laat in hoger beroep was gekomen en omdat er met betrekking tot het herstelvonnis van 17 augustus 2015 in beginsel geen hoger beroep open staat terwijl G* naar het oordeel van het Hof G* geen feiten en/of omstandigheden had aangevoerd op grond waarvan een doorbreking van het appelverbod moest worden aangenomen.
2.8
Met betrekking tot de woning is er in elk geval vanaf 22 januari 2014 geen sprake van een huurovereenkomst tussen enerzijds G* en/of [naam X] en anderzijds [naam 1] en/of [naam 2] en/of Reveillon. G* en/of [naam X] hebben vanaf die datum voor hun gebruik van de woning geen gebruiksvergoeding betaald aan [naam 1] en/of [naam 2] en/of Reveillon.
2.9
Op (zo het Gerecht begrijpt) 22 juli 2015 heeft G* gedurende de behandeling van het kort geding - dat (zo het Gerecht verder begrijpt) heeft geleid tot het ontruimingsvonnis - onder meer het volgende verklaard: “
I will not lose this case. If I do, I will have to go back to KIA.”.
2.1
Op 8 september 2015 heeft G* een door hem ondertekend geschrift doen toekomen aan dit Gerecht. Dat geschrift vermeldt onder meer: “
Het vonnis in K.G. 1374 van 2015 veroorzaakt grote problemen met verregaande gevolgen die kunnen leiden tot moord c.q. zware mishandeling.”.
2.11
Op 10 september 2015 heeft [naam 3] aangifte gedaan bij de politie tegen G* wegens bedreiging. [naam 3] heeft toen ten overstaan van de politie verklaard dat G* haar achtervolgt en dat G* zich ophoudt bij het werk van [naam 3].
2.12
Op 11 september 2015 is G* in de vroege ochtenduren gearresteerd door een arrestatieteam, nadat een tweetal rechters, een deurwaarder en [naam 3] aangifte hadden gedaan jegens G* ter zake van bedreiging.
2.13
Op 11 september 2015 is de woning met behulp van de politie door de deurwaarder ontruimd. De gemachtigde van G* op dat moment, te weten de advocaat mr. M.B. Boyce, is vlak voordat die ontruiming aanving ter plaatse verschenen en heeft onder verwijzing naar het hiervoor onder 2.2 vermelde vonnis te kennen gegeven dat de ontruiming geen doorgang kon vinden. De gemachtigde van E* c.s. en de deurwaarder hebben daarop onder verwijzing van onder meer voormeld executievonnis te kennen gegeven aan mr. Boyce dat die stellingname geen stand kon houden.
2.14
Omdat G* in verband met zijn arrestatie tijdens de ontruiming vast zat en niet daarbij aanwezig kon zijn hebben E* c.s. de niet aan hen toebehorende goederen die zich in de woning bevonden niet aan de openbare weg geplaatst, doch veilig gesteld door die goederen tegen betaling op te slaan in een container bij een opslagbedrijf terwijl het overgrote deel van de in de woning aangetroffen documenten toen door de deurwaarder zijn afgegeven aan de advocaat mr. P.M.E. Mohamed.
2.15
Op 10 maart 2016 is G* veroordeeld tot een gevangenisstraf van 181 dagen wegens het bedreigen van de rechter die het ontruimingsvonnis heeft gewezen. Diezelfde dag is G* op vrije voeten gesteld, omdat de aan hem opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf overeenkwam met de duur van zijn inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis.
2.16
Op 14 maart 2016 heeft G* de politie voorgehouden dat hij gerechtigd is tot betreding van de woning. Daarop is G* met de politie naar de woning getogen, en heeft hij de woning betreden. Nadat [naam 3] dit had vernomen, is ook zij naar de woning gegaan en heeft zij G* diverse keren verzocht en gesommeerd om de woning te verlaten. Daar heeft G* geen gevolg aan gegeven. Nadat ook de gemachtigde van E* c.s. naar de woning was gegaan en de aldaar aanwezige politiebeambten heeft uitgelegd dat G* niet gerechtigd is tot betreding van de woning en de politie een rad voor de ogen heeft gedraaid is G* aangehouden wegens huisvredebreuk. [naam 3] heeft dienaangaande aangifte gedaan bij de politie.
2.17 [
naam 1] c.s. hebben G* meermalen doch tevergeefs verzocht de uit de woning ontruimde en in bedoelde container opgeslagen goederen in ontvangst te nemen. Op 22 maart 2016 heeft de gemachtigde van [naam 1] c.s. G* op de hoogte gesteld van het voornemen tot ontruiming van die container. Op 23 maart 2016 hebben E* c.s. de bewuste container laten ontruimen. G* is op 23 maart 2016 ter plaatse van de ontruiming verschenen samen met vier andere personen en met twee voertuigen. In bijzijn van de deurwaarder en de notaris zijn de goederen vanuit de container aan de openbare weg geplaatst. Nadat G* had gezegd dat de ontruimde goederen terug gebracht moesten naar de woning en met lege handen was vertrokken, heeft notaris Johnson de zich in de container bevindende documenten verzegeld en meegenomen. De overige goederen zijn onbeheerd achter gelaten aan de openbare weg. E* c.s. weten niet wat er vervolgens met die goederen is gebeurd.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

in conventie

3.1
E* c.s. vorderen dat het Gerecht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
primair
a. G* verbiedt [naam 1], [naam 2] en [naam 3] te benaderen, lastig te vallen dan wel hinderlijk te volgen;
b. G* verbiedt zich te begeven binnen een straal van 200 meter van de woning;
c. G* verbiedt zich te begeven binnen een straal van 200 meter van het woonhuis te [adres 2];
d. bepaalt dat G* voor iedere overtreding van de hiervoor onder a., b. en c. verzochte verboden ten behoeve van E* c.s. een dwangsom verbeurt van telkens Afl. 10.000,--, te voldoen binnen 48 uur nadat zo’n overtreding aan G* is betekend, althans dat E* c.s. die verboden ten uitvoer kunnen leggen bij lijfsdwang, met dien verstande dat de termijn gedurende welke lijfsdwang ten uitvoer kan worden gelegd wordt bepaalt op 7 dagen per overtreding dan wel een door het Gerecht vast te stellen andere termijn;
subsidiair
e. G* verbiedt [naam 1], [naam 2] en [naam 3] te benaderen, lastig te vallen dan wel hinderlijk te volgen;
f. G* verbiedt zich te begeven binnen een straal van 200 meter van de woning;
g. G* verbiedt zich te begeven binnen een straal van 200 meter van het woonhuis te [adres 2];
h. bepaalt dat G* voor iedere overtreding van de hiervoor onder e., f. en g. verzochte verboden ten behoeve van E* c.s. een dwangsom verbeurt van telkens Afl. 10.000,--, te voldoen binnen 48 uur nadat zo’n overtreding aan G* is betekend;
i. E* c.s. machtigt dit vonnis zo nodig ten uitvoer te (doen) leggen met behulp van de sterke arm van politie en/of justititie;
primair en subsidiair
j. G* veroordeelt in de kosten van deze procedure.
3.2
G* voert verweer strekkende tot afwijzing van het door E* c.s. verzochte, kosten rechtens.
in reconventie
3.3
G* vordert dat het Gerecht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis en zo het begrijpt:
1. bepaalt dat E* c.s. het vonnis KG 1950/14 Ghis 73945-H202/15 moeten respecteren en dat E* c.s. G* moeten toelaten tot de woning;
2. bepaalt dat E* c.s. er voor moeten zorgen dat alle spullen van [naam X] G* (hierna: [naam X]) en van G* zich ongestoord moeten bevinden in de woning;
3. E* c.s. verbiedt zich te begeven binnen een straal van 200 meter van de woning;
4. bepaalt dat E* c.s. binnen 48 uur na de uitspraak van dit vonnis een inventarislijst moeten opmaken van alle goederen die zich in de woning bevinden en dat zij daarin moeten aangeven welke van die spullen E* c.s. gedurende de laatste zes maanden hebben gebruikt, en bepaalt dat E* c.s. die lijst moeten afgeven aan G* in persoon en aan G* als gemachtigde van [naam X];
5. bepaalt dat E* c.s. ten behoeve van G* en/of [naam X] een dwangsom verbeuren van Afl. 10.000,-- voor iedere overtreding van het hiervoor onder 1. tot en met 4. bepaalde of verbodene, te voldoen binnen 48 uur nadat zo’n overtreding aan E* c.s. is betekend;
subsidiair
6. bepaalt dat E* c.s. een inventarislijst moeten opmaken van alle door hen op 11 september 2015 uit de woning ontvreemde of ontruimde goederen of spullen en bepaalt dat E* c.s. die lijst binnen 48 uur na de betekening aan hen van dit vonnis moeten doen toekomen aan het Gerecht en aan G* (en aan [naam X] door tussenkomst van G* als zijnde haar gemachtigde);
7. bepaalt dat E* c.s. binnen 48 uur na de betekening aan hen van dit vonnis schriftelijk aan G* en aan [naam X] (door tussenkomst van G* als zijnde haar gemachtigde) moeten bevestigen dat alles maar dan ook alles (waaronder begrepen goederen of spullen van [naam X]) door hen is ontruimd uit de woning, en bepaalt dat E* c.s. daarbij zo specifiek als mogelijk moeten aangeven welke van die goederen of spullen van [naam X] zijn en welke van G*;
8. bepaalt dat G* (ook als zijnde de gemachtigde van [naam X]) na de betekening van dit vonnis aan E* c.s. vrije toegang heeft tot de woning;
9. bepaalt dat E* c.s. ten behoeve van G* en/of [naam X] een dwangsom verbeuren van Afl. 10.000,-- voor iedere overtreding van het hiervoor onder 6. tot en met 8. bepaalde, te voldoen binnen 48 uur nadat zo’n overtreding aan E* c.s. is betekend;
primair en subsidiair
10. E* c.s. veroordeelt in de kosten van deze procedure.
3.4
E* c.s. voeren verweer en concluderen tot afwijzing van het door G* en het door G* namens [naam X] verzochte, uitvoerbaar bij voorraad te verklaren kosten rechtens.
in conventie en in reconventie
3.5
Voor zover van belang voor de beslissing worden de stellingen van partijen hierna besproken.

4.DE BEOORDELING

in conventie en in reconventie
4.1
In de aard van de vorderingen en de daaraan ten grondslag liggende stellingen van partijen ziet het Gerecht aanleiding om allereerst de reconventionele vorderingen van G* en/of [naam X] te bespreken, en vervolgens de conventionele vorderingen van E* c.s..
in reconventie
4.2
In het midden kan blijven het antwoord op de vraag of G* al dan niet schriftelijk is gevolmachtigd door zijn echtgenote [naam X] om voor haar in deze procedure op te mogen treden, omdat [naam X] geen partij is in deze procedure. [naam X] zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in alle (mogelijke) voor of namens haar ingestelde vorderingen, en alle (mogelijke) voor of namens [naam X] opgeworpen stellingen blijven buiten beschouwing. De omstandigheid dat het Gerecht de volmacht die volgens G* aan hem door [naam X] is uitgeschreven om voor of namens haar in deze zaak op te treden niet heeft kunnen vinden in de door G* overgelegde grote hoeveelheid producties brengt met zich dat het Gerecht geen grond ziet om [naam X] te veroordelen in de proceskosten van E* c.s..
4.3
Het spoedeisend belang van G* bij zijn reconventionele vorderingen volgt uit de aard van die vorderingen en de daaraan ten gronde liggende stellingen.
4.4
Het is in deze procedure wederom gebleken dat G* de werking van alle hiervoor aangehaalde procedures in kort geding niet begrijpt of niet wil begrijpen. Allereerst heeft te gelden dat - en daar hebben E* c.s. terecht op gewezen - G* aan in kracht van gewijsde gegane vonnissen in kort geding (anders dan die in bodemprocedures) geen gezag van gewijsde kan ontlenen. In een kort geding procedure kunnen alleen voorlopige voorzieningen worden getroffen die naar hun aard de rechtsverhouding tussen partijen niet bindend vast kunnen stellen of wijzigen. Daar komt bij dat de hiervoor onder 2.5 vermelde vonnissen in samenhang met het onder 2.6 vermelde executievonnis de werking van de hiervoor onder 2.1 en 2.2 vermelde vonnissen van eerdere datums ontnemen of achterhalen. Het onder 2.3 vermelde vonnis van het Hof, waarbij zonder inhoudelijke beoordeling van de standpunten of stellingen van partijen (wegens het naar eigen zeggen van [naam 1] c.s. niet langer hebben van belang bij de jegens [naam X] gevorderde ontruiming van de woning) het onder 2.2 vermelde vonnis werd bevestigd, maakt dat niet anders.
4.5
Uit dat door het Hof bevestigde vonnis volgt
bij de toen (op 19 december 2014) geldende stand van zakenimmers - kort gezegd en onder meer - dat de stelling van [naam X] - dat zij gerechtigd is tot (verblijf in) de woning krachtens een op 22 januari 2014 tussen wijlen A. E* en G* gesloten schriftelijke koopovereenkomst met betrekking tot de woning (hierna: de beweerdelijke koopovereenkomst) - niet op voorhand als geheel ongeloofwaardig ter zijde kon worden geschoven en dat het Gerecht evenmin voldoende grond zag om de overgelegde koopovereenkomst bij voorbaat als een vervalsing te bestempelen.
4.6
Bij de op 5 augustus 2015 geldende stand van zakenheeft het Gerecht bij vonnis van die datum echter kort gezegd en al dan niet impliciet geoordeeld dat voorshands niet aannemelijk is dat G* recht heeft op levering (en het daarop gebaseerde en vooruitlopende gebruiksrecht) van de woning op grond van de beweerdelijke koopovereenkomst.
4.7
Zoals reeds is overwogen in het hiervoor onder 2.6 aangehaalde vonnis geldt ook thans dat G* het geschil tussen partijen betreffende het door G* gestelde recht op levering en het daaruit afgeleide recht op gebruik van de woning (hierna: het geschil) niet nogmaals in volle omvang kan voorleggen aan het Gerecht in kort geding. Sprake zou dan zijn van een verkapt hoger beroep tegen het ontruimingsvonnis bij dezelfde instantie, hetgeen strijdig is met de goede procesorde althans misbruik van procesrecht oplevert. Alleen nieuwe relevante feiten of omstandigheden die zich hebben voorgedaan na de behandeling van de zaak die heeft geleid tot het ontruimingsvonnis of relevante feiten en omstandigheden die voor G* redelijkerwijze eerst na die behandeling kenbaar kunnen zijn geworden kunnen thans ter toetsing binnen voormeld verband worden voorgelegd aan het Gerecht. Het Gerecht begrijpt dat G* zich in dat verband beroept op de volgende drie hierna te bespreken nova.
4.7.1
Het hiervoor onder 2.3 vermelde en onder 4.4 en 4.5 besproken vonnis van het Hof van 17 november 2015 betreft geen relevant feit of omstandigheid, daar dit vonnis niet ziet op of niets zegt over het geschil.
4.7.2
Het beweerdelijke door toedoen van E* c.s. in het ongerede raken van het origineel van de beweerdelijke koopovereenkomst (hierna: het origineel) tijdens de door in opdracht van E* c.s. uitgevoerde ontruiming van de woning (en de container waarin uit de woning ontruimde goederen tijdelijk waren opgeslagen) kan G* niet baten. Het Gerecht heeft G* bij de hiervoor onder 2.4 vermelde beschikking opdragen het origineel in dat geding te brengen om ter beoordeling voor te leggen aan de bij die beschikking benoemde handschriftdeskundige. G* heeft tot nog toe geen gevolg gegeven aan die opdracht, terwijl G* - hetgeen E* c.s. niet of onvoldoende bestreden hebben gesteld - in de gelegenheid is gesteld om dat origineel desgewenst rechtstreeks bij het Gerecht of bij een notaris in te leveren of af te geven in plaats van - zoals bepaald bij bedoelde beschikking - ten kantore van mr. Bemer. Ook heeft G* om voor hem moverende redenen geweigerd om het origineel te overleggen aan het Gerecht tijdens de behandeling van de zaak die heeft geleid tot het ontruimingsvonnis. Dit alles in samenhang met het gegeven dat G* geen uitvoering heeft gegeven of laten geven aan het ontruimingsvonnis, de omstandigheid dat [naam 1] c.s. vervolgens krachtens een rechtsgeldige executoriale titel de woning hebben mogen en doen ontruimen en ten behoeve van G* (en mogelijk de zijnen) zijn overgegaan tot zaakwaarneming (door de ontruimde goederen in plaats van direct aan de openbare weg te laten plaatsen op te laten slaan in een container bij een opslagbedrijf) en daar vervolgens naar het voorlopig oordeel van het Gerecht niet op onrechtmatige of onzorgvuldige wijze mee zijn opgehouden komt en blijft het mogelijke in het ongerede raken van het origineel gedurende de ontruiming van de woning en later die van de opslagcontainer voor rekening en risico van G*. Dit klemt temeer omdat de door E* c.s. gewaarschuwde en de bij de ontruiming van de container aanwezige G* er zelf voor heeft gekozen zijn spullen onbeheerd achter te laten aan de openbare weg waar zij door de deurwaarder waren neergezet. De door E* c.s. bestreden stelling van G*, dat zij goederen van G* hebben weggeven aan derden (in de zin van het in eigendom verkrijgen door die derden), mist voldoende feitelijke grondslag. Met name is gesteld noch gebleken welke aan G* (of de zijnen) toebehorende goederen precies aan derden in die zin zouden zijn weggegeven door E* c.s.. Overigens mist de stelling van G* dat het origineel in het ongerede is geraakt voldoende grondslag omdat vast staat dat G* tot nog toe de aan hem toebehorende documenten die zich bevinden onder notaris Johnson en onder advocaat mr. P.M.E. Mohamed niet heeft opgehaald, terwijl is gesteld noch gebleken dat het origineel zich niet tussen die documenten bevindt.
4.7.3
Het gegeven dat G* inmiddels een bodemprocedure jegens [naam 1] c.s. is gestart (naar het Gerecht ambtshalve weet op 26 augustus 2015 onder zaaknummer A.R. 1875 van 2015) waarin hij levering vordert van de woning kan G* thans evenmin baten, omdat het enkele instellen en doorlopen van die procedure (waarin voorshands gezegd het oordeel valt te verwachten dat G* zal moeten bewijzen dat hij recht heeft op levering van de woning) nog niet met zich brengt dat thans wel voorshands aannemelijk moet worden geoordeeld dat G* recht heeft op levering en gebruik van de woning. Dat temeer omdat is gesteld noch gebleken dat [naam 1] c.s. in die procedure hebben erkend dat G* recht heeft op levering van en verblijf in de woning.
4.8
Vorenstaande brengt mee dat er geen grond bestaat om ter zake van het door G* gestelde recht tot levering en gebruik van de woning andersluidend te oordelen dat het Gerecht heeft gedaan in of bij het ontruimingsvonnis. Krachtens de grosse van dat (alsnog) uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis mochten [naam 1] c.s. G* en al hetgeen dat zich van zijnentwege in de woning bevindt (waaronder dus begrepen [naam X] en haar spullen) rechtsgeldig doen ontruimen toen G* na betekening aan hem van dat vonnis niet binnen de daarin gestelde termijn van veertien dagen zelf tot ontruiming is overgegaan.
4.9
Bij de hiervoor geschetste stand van zaken valt niet met grote mate van zekerheid te verwachten dat de (primaire) vorderingen van G* onder 1., 2., en 3. en zijn subsidiaire vordering onder 8. zullen worden toegewezen. Dat betekent dat die thans door G* verzochte voorzieningen zullen worden afgewezen.
4.1
Wat betreft de primaire vordering onder 4. wordt het volgende overwogen. Het Gerecht ziet geen wettelijke noch contractuele of andere grondslag die met zich brengt dat E* c.s. jegens G* gehouden zijn om een inventarislijst op te stellen van alle zich thans in de woning bevindende goederen. Hetzelfde geldt voor het moeten aangeven welke van die goederen de laatste zes maanden zijn gebruikt door E* c.s.. Ook deze vordering zal worden afgewezen, omdat niet met grote mate van zekerheid te verwachten valt dat die vordering door de bodemrechter zal worden toegewezen. Vorenstaande geldt onverkort voor het subsidiair onder 6. door G* gevorderde.
4.11
Wat betreft de subsidiaire vordering onder 7. geldt evenzeer dat het Gerecht geen wettelijke noch contractuele of andere grondslag ziet die met zich brengt dat E* c.s. jegens G* gehouden zijn om schriftelijk aan G* te bevestigen dat alle niet aan hen toebehorende goederen door hen zijn ontruimd uit de woning waarbij E* c.s. ook nog eens zouden moeten aangeven welke van die goederen van G* zijn en welke niet. Ook deze vordering van G* zal worden afgewezen, omdat niet met grote mate van zekerheid te verwachten valt dat die vordering door de bodemrechter zal worden toegewezen.
4.12
De slotsom luidt dat alle reconventionele vorderingen van G* zullen worden afgewezen. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld die een ander oordeel kunnen rechtvaardigen. Ook afweging van de belangen van partijen maakt één en ander niet anders, omdat het Gerecht geen zwaarwegender belangen ziet van G* bij toewijzing van het door hem verzochte ten opzichte van de belangen van E* c.s. bij afwijzing daarvan.
4.13
G* zal, als de in het ongelijk gestelde partij, uitvoerbaar bij voorraad worden veroordeeld in de kosten van deze reconventionele procedure gevallen aan de zijde van E* c.s., tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 1.750,-- aan salaris voor de gemachtigde.
in conventie
4.14
Ingevolge het eerste lid van artikel 8 EVRM komt ook aan G* (net als aan [naam 1], [naam 2] en [naam 3]) toe het grondrecht op respect voor of eerbiediging van zijn privéleven, waaronder begrepen het recht om zich vrijelijk te verplaatsen of te begeven in of op onder meer wegen, terreinen, gebouwen en wateren in Aruba indien die toegankelijk zijn voor het publiek (oftewel het recht op bewegingsvrijheid). Geen inmenging van enig openbaar gezag (waaronder begrepen dit Gerecht) is toegestaan in de uitoefening van dit recht dan voor zover bij wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van onder meer de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen, waaronder begrepen die [naam 1], [naam 2] en [naam 3]. Van een toelaatbare beperking die in Aruba bij (formele) wet is voorzien is sprake wanneer de uitoefening door G* van voormeld grondrecht onrechtmatig (in de zin van artikel 6:162 BW) is of dreigt te worden jegens in dit geval [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3].
4.15
De vorderingen van E* c.s. zijn - kort gezegd - gegrond op de stelling dat zij zich mede naar aanleiding van de hiervoor onder 2.9, 2.10 en 2.16 vermelde vaststaande feitelijkheden bedreigd voelen door G* en vrezen dat G* de zaak laat escaleren. Uit de hiervoor onder 2.9 en 2.10 vermelde uitingen van G* volgt naar het voorshandse oordeel van het Gerecht dat E* c.s. zich ook objectief gezien bedreigd mogen voelen door G* en mogen vrezen dat G* de zaak laat escaleren. G* heeft immers ten tijde van die uitingen daarbij geen uitleg gegeven over wat hij daarmee precies bedoelde, en de uitleg die G* thans ter zitting alsnog heeft gegeven (dat hij in geval van ontruiming in het KIA zal moeten verblijven omdat hij anders geen dak boven zijn hoofd heeft of dat hij het risico loopt om in geval van ontruiming te worden “
neergeknald” door de politie) oordeelt het Gerecht niet voorshands aannemelijk. Ook de omstandigheid dat G* meent en blijft menen dat hij na de rechtmatige ontruiming van de woning nog steeds toegang heeft tot de woning en zich ook daadwerkelijk toegang heeft verschaft brengt met zich dat E* c.s. zich ook objectief gezien bedreigd mogen voelen door G* en mogen vrezen dat hij de zaak (wederom) laat escaleren.
4.16
In het licht van vorenstaande valt in een bodemprocedure het oordeel te verwachten dat beperking van het uit artikel 8 EVRM voorvloeiende grondrecht van G* op bewegingsvrijheid noodzakelijk is in het belang van de bescherming van de rechten en vrijheden van [naam 1], [naam 2] en [naam 3] (waaronder begrepen hun recht op veiligheid en het aan hen toekomende huisrecht). De thans door E* c.s. gevorderde voorzieningen zullen worden toegewezen als na te melden. Hierbij wordt nog overwogen dat E* c.s. onbestreden hebben gesteld dat [naam 3] niet alleen gebruikt maakt van de woning maar ook een deel van het jaar te [adres 2] woont. Er zijn geen omstandigheden gesteld en aannemelijk geworden die een ander oordeel kunnen dragen. Met name kan de stelling van G* - dat hij [naam 2] en/of [naam 1] niet kent - hem niet baten, omdat G* [naam 2] en/of [naam 1] ook lastig kan vallen en/of hinderlijk kan achtervolgen en/of kan benaderen door bijvoorbeeld (al dan niet alsmaar) brieven ter attentie van [naam 2] en/of [naam 1] te sturen naar bijvoorbeeld de woning of naar Reveillon of (al dan niet alsmaar) in een radio-uitzending zijn pijlen te richten op [naam 2] en/of [naam 1].
4.17
Ook afweging van de belangen van partijen maakt vorenstaande niet anders, omdat het Gerecht geen zwaarwegender belangen ziet van G* bij afwijzing van het door E* c.s. verzochte ten opzichte van hun belangen bij toewijzing daarvan. Dit klemt temeer omdat de aan G* op te leggen straatverboden slechts een zeer klein deel van het grondgebied van Aruba betreft, zodat die verboden de bewegingsvrijheid van G* slechts in geringe mate beperken. Daar komt bij dat is gesteld noch gebleken dat G* (noodzakelijkerwijze) gebruik moet maken van binnen een straal van 200 meter van de woning en van [adres 2] gelegen voorzieningen.
4.18
Nu E* c.s. niet of onvoldoende bestreden hebben gesteld dat G* geen bezittingen heeft, oordeelt het Gerecht het aannemelijk dat oplegging van dwangsommen aan G* tot naleving door hem van de aan hem op te leggen verboden onvoldoende uitkomst zal bieden. Het Gerecht zal daarom de door E* c.s. subsidiair verzochte tenuitvoerlegging of naleving van de aan G* op te leggen verboden bij lijfsdwang toewijzen als na te melden, waarbij heeft te gelden dat de belangen van E* c.s. toepassing daarvan rechtvaardigen.
4.19
G* zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van de conventionele procedure gevallen aan de zijde van E* c.s., tot aan deze uitspraak begroot op (450,-- + 236,60 =) Afl. 686,60 aan verschotten en Afl. 1.750,-- aan salaris voor de gemachtigde.

5.DE BESLISSING

Het Gerecht, rechtdoende in kort geding:
in conventie
-verbiedt G* om [naam 1] E*, en/of [naam 2] E* JR, en/of [naam 3] lastig te vallen en/of hinderlijk te achtervolgen en/of anderszins dan door tussenkomst van de gemachtigde van E* c.s. te benaderen;
-verbiedt G* zich te begeven binnen een straal van 200 meter van het woonhuis gelegen in Aruba te [adres 1], met dien verstande dat dit verbod niet langer geldt als in een bodemzaak onherroepelijk komt vast te staan dat die woning door Reveillon en/of [naam 1] en/of [naam 2] moet worden geleverd aan G* en in het licht daarvan ook daadwerkelijk is geleverd door Reveillon en/of [naam 1] en/of [naam 2] aan G*;
-verbiedt G* zich te begeven binnen een straal van 200 meter van het woonhuis gelegen in Aruba te [adres 2];
-bepaalt dat E* c.s. voormelde onderscheidenlijke verboden ten uitvoer kunnen doen leggen door toepassing van lijfsdwang, met dien verstande en in die zin dat voor de eerste overtreding van die verboden G* voor de maximale duur van 4 dagen mag worden gegijzeld, voor de tweede overtreding van die verboden G* voor de maximale duur van 7 dagen mag worden gegijzeld en voor iedere verdere overtreding van die verboden G* telkens voor de maximale duur van 14 dagen mag worden gegijzeld;
-veroordeelt G* in de conventionele proceskosten gevallen aan de zijde van E* c.s., tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 686,60 aan verschotten en Afl. 1.750,-- aan salaris voor de gemachtigde;
-verklaart dit conventionele vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
-wijst af het meer of anders door E* c.s. verzochte;
in reconventie
-verklaart [naam X] niet-ontvankelijk in haar vorderingen voorzover die vorderingen rechtsgeldig voor of namens haar zijn ingesteld door G*;
-wijst af het door G* gevorderde;
-veroordeelt G* in de reconventionele proceskosten gevallen aan de zijde van E* c.s., tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 1.750,-- aan salaris voor de gemachtigde;
-verklaart voormelde reconventionele proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op woensdag 8 juni 2016.