3.4In deze zaak moet een voorlopig oordeel worden gegeven over de vraag of eisers een voldoende spoedeisend belang hebben bij hun vordering en of gedaagde het recht op levering (waaraan hij thans al een gebruiksrecht op de woning ontleent), voorshands geoordeeld, voldoende aannemelijk heeft gemaakt. De volgende omstandigheden acht de kort gedingrechter van belang:
Blijkens de uitspraak d.d. 22 oktober 2014 in het tegen hem aangespannen, eveneens op ontruiming gerichte, kort geding nr 2226/2014, beroept gedaagde zich niet op de koopovereenkomst, maar op de huurovereenkomst die zijn partner [naam X] met betrekking tot het gehuurde heeft.
De pleitaantekeningen van gedaagdes toenmalige gemachtigde in het kort geding nr 2226/2014, waarin deze aangeeft dat gedaagdes partner “zal aantonen dat zij geheel geen huurpenningen verschuldigd is. Dit op basis van een koopovereenkomst met wijlen [naam 2] E*, van wie eisers erfgenamen zijn. Gedaagde, als derde, beschikt helaas niet over deze documenten, maar volgens huurder zouden de erfgenamen weldegelijk op de hoogte zijn van deze overeenkomst.”
Blijkens de uitspraak in het tegen zijn partner, ook op ontruiming gerichte, kort geding nr 1950/2014 is door zijn partner een beroep gedaan op de koopovereenkomst tussen G* en E* sr. d.d. 22 januari 2014.
In de procedure nr EJ 104/2015, werd een verzoek gedaan om een voorlopig deskundigenbericht te gelasten naar de vraag of de handtekening op de overeenkomst d.d. 22 januari 2014 van E* sr is. Dit verzoek is toegewezen. Gedaagde houdt het origineel van die overeenkomst echter onder zich.
In de onderhavige procedure komt gedaagde naar voren met een overeenkomst d.d. 8 april 2014, die echter de NV als verkoper vermeldt in plaats van de heer E* voor zichzelf. Van deze overeenkomst, en het feit dat er sprake zou zijn van drie overeenkomsten, heeft gedaagde in geen van de andere procedures melding gemaakt. Gedaagde kan evenmin verklaren waarom de ene overeenkomst een andere verkoper vermeldt dan de andere.
Daar komen bij de al eerder zijdens eisers aangevoerde paradoxale uitspraken zijdens gedaagde, althans zijn gemachtigde, en gedaagdes partner, te weten:
De mail van de partner d.d. 15 april 2014 waarin zij de makelaar ervan verzekert dat zij de achterstallige huur zal betalen (ondanks dat de koopovereenkomst op grond waarvan de huurovereenkomst ontbonden zou zijn en de huur niet meer verschuldigd, op dat moment al geruime tijd gesloten is) maar de koopovereenkomst niet noemt. Zij geeft daarentegen aan dat zij en G* het huis graag zouden kopen.
De mail van de partner d.d. 4 juni 2014, waarin zij aangeeft (na het huis eerder kennelijk verlaten te hebben) dat zij terug keert en dat zij voor augustus 2014 zal betalen wat zij verschuldigd is.