ECLI:NL:OGEAA:2016:413

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
13 juni 2016
Publicatiedatum
22 juni 2016
Zaaknummer
GAZA nr. 1192 van 2015
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verhoging accountancy-toelage en opdracht tot nieuwe beslissing

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 13 juni 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen klager, een ambtenaar werkzaam bij de Directie Financiën, en de Minister van Financiën, Communicatie, Utiliteiten en Energie. Klager had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn verzoek om verhoging van de accountancy-toelage van 15% naar 20% per 1 mei 2001. De afwijzing was gebaseerd op een matige beoordeling van klager, maar het gerecht oordeelde dat deze afwijzing onvoldoende onderbouwd was. Het gerecht heeft vastgesteld dat klager eerder bevorderd was en dat hier positieve beoordelingen aan ten grondslag moeten hebben gelegen. Het bezwaar van klager werd gegrond verklaard, en de minister werd opgedragen om binnen een maand na de uitspraak een nieuwe beslissing te nemen, rekening houdend met de overwegingen van het gerecht. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige onderbouwing van beslissingen in bestuursrechtelijke zaken.

Uitspraak

Uitspraak van 13 juni 2016
GAZA nr. 1192 van 2015
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
uitspraak van de ambtenarenrechter in de zaak van:
[KLAGER],
wonende te Aruba,
KLAGER,
tegen:
DE MINISTER VAN FINANCIEN, COMMUNICATIE, UTILITEITEN EN ENERGIE,
zetelende te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. I. L. Ras-Orman en A. Lumenier (DWJZ).

1.PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 7 mei 2015 heeft verweerder afwijzend beslist op klagers verzoek om verhoging van de hem toegekende accountancytoelage naar 20% ingaande 1 mei 2001.
Tegen deze beschikking heeft klager op 3 juni 2015 bezwaar gemaakt bij het gerecht.
Verweerder heeft op 15 april 2016 nadere stukken ingediend.
De zaak is op 9 mei 2016 behandeld ter zitting, waar klager is verschenen in persoon, en verweerder is verschenen bij gemachtigden voornoemd.
Uitspraak is bepaald op heden.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN:

2.1
Klager is ambtenaar werkzaam bij de Directie Financiën.
2.2
Bij uitspraak van dit gerecht van 23 maart 2000 is verweerder bevolen om aan klager conform het beleid van verweerder met ingang van 1 mei 1999 een zogenaamde accountancy-toelage toe te kennen.
2.3
In januari 2002 heeft klager een verzoek bij verweerder ingediend voor verhoging van de hem toegekende accountancy-toelage naar 15% per 1 mei 2000 en naar 20% per
1 mei 2001. Bij Landsbesluit d.d. 27 november 2002 is aan klager per 1 mei 2000 de verhoging van de toelage naar 15% toegekend. Bij Landsbesluit d.d. 23 juni 2004 is aan klager een bevordering tot de rang van hoofdcommies 1ste klasse (schaal 11) per 1 maart 2002 en een bevordering tot de rang van referendaris (schaal 12) per 1 maart 2004 toegekend. Op zijn verzoek tot verhoging van de accountancy-toelage per 1 mei 2001 naar 20% is niet beslist.
2.4
Op 14 januari 2005 heeft klager wederom een verzoek ingediend tot verhoging van zijn accountancy-toelage naar 20% per 1 mei 2001.
2.5
Op 29 januari 2007, 4 november 2007, 7 december 2007 en 15 mei 2008 heeft klager een rappelverzoek op zijn verzoek van 14 januari 2005 bij verweerder ingediend.
2.6
Bij uitspraak van 15 augustus 2011 heeft het gerecht verweerder opgedragen alsnog een beslissing te nemen op het verzoek van klager. Deze uitspraak is op 31 juli 2014 bevestigd door de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken. Op 7 mei 2015 heeft verweerder het verzoek van klager afgewezen.

3.DE BEOORDELING:

3.1
Het gerecht overweegt als volgt.
Het beleid van verweerder ter zake van de aan klager met ingang van 1 mei 1999 toekende toelage, zoals neergelegd in het handboek onder paragraaf 4.1.14 luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“(…)
De kern van de regeling is: het toekennen van een toelage van 10% oplopend met 5% per jaar tot een maximum van 20% van de bezoldiging aan de zittende en nieuw aan te trekken gekwalificeerde krachten die aan de opleidingseisen voldoen en goed functioneren.
Toelage van:
10% na een positieve beoordeling over een periode van zes (6) maanden;
15% na een positieve beoordeling over een periode van zes (6) maanden;
20% na een positieve beoordeling over een periode van zes (6) maanden;
(…)”
3.4
Verweerder heeft de verhoging van de toegekende accountancy-toelage van 15% naar 20% met ingang van 1 mei 2001 afgewezen omdat sprake zou zijn van een matige beoordeling.
3.5
Naar het oordeel van het gerecht is deze afwijzing onvoldoende onderbouwd. Het gerecht neemt hierbij in aanmerking dat klager bij Landsbesluit van 23 juni 2004 per
1 maart 2002 is bevorderd tot de rang van hoofdcommies 1ste klasse (schaal 11) en een bevordering tot de rang van referendaris (schaal 12) per 1 maart 2004 is toegekend. Verweerder heeft ter terechtzitting niet betwist dat hieraan positieve beoordelingen ten aanzien van het functioneren van klager ten grondslag moeten hebben gelegen.
3.6
Gelet op het voorgaande zal het bezwaar gegrond worden verklaard. Verweerder zal worden opgedragen om binnen een maand na deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
3.7
Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.

4.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
 verklaart het bezwaar gegrond,
 vernietigt de beschikking van verweerder van 7 mei 2015;
 gelast verweerder om binnen een termijn van een maand na dagtekening van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
Deze uitspraak is gegeven door mr. M.T. Paulides, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 juni 2016 in aanwezigheid van de griffier.
Ieder der partijen is bevoegd tegen een door het gerecht genomen met redenen omklede eindbeslissing als bedoeld in artikel 89, hoger beroep in te stellen (art. 97, eerste lid, LA).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger dan wel gemachtigde bij de uitspraak tegenwoordig is geweest, en in de andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending of terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, welke dag bij toezending aan de voet van het afschrift en bij terhandstelling op het ontvangstbewijs wordt vermeld (art. 98, eerste lid, LA).
Het hoger beroep wordt ingesteld door een beroepschrift aan de raad in te zenden ter griffie van die raad te Oranjestad (art. 98, tweede lid, LA).