ECLI:NL:OGEAA:2016:44

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
20 januari 2016
Publicatiedatum
25 januari 2016
Zaaknummer
A.R. 844 van 2014
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.J. Noordhuizen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in een civiele zaak over schuldvordering en onrechtmatig handelen

In deze civiele zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, is op 20 januari 2016 een vonnis uitgesproken in de zaak A.R. 844 van 2014. De eiser, vertegenwoordigd door mr. E.E. Rosenstand, vorderde betaling van € 68.000 van de gedaagde, vertegenwoordigd door mr. M.B. Boyce, op basis van een geldleningsovereenkomst. De gedaagde erkende een schuld van € 98.250 aan de eiser, maar stelde dat hij niet in staat was om aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen. De eiser stelde dat de gedaagde in gebreke was gebleven en dat hij recht had op wettelijke rente en vergoeding van proceskosten.

De gedaagde voerde verweer en vorderde in reconventie een verklaring voor recht dat de eiser onrechtmatig had gehandeld door beslag te leggen op zijn onroerend goed. De rechter oordeelde dat de gedaagde niet voldoende bewijs had geleverd van de overeenkomst tussen hem en de eiser, en dat de akte van 28 februari 2014 niet voldeed aan de eisen voor dwingend bewijs. Het gerecht verwierp het beroep op wilsgebreken en oordeelde dat het door de eiser gelegde conservatoire beslag onrechtmatig was.

In de uitspraak werd de vordering van de eiser afgewezen en werd hij veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde. De rechter verklaarde voor recht dat de eiser onrechtmatig had gehandeld en dat hij schade moest vergoeden, nader op te maken bij staat. De veroordelingen werden uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.

Uitspraak

Vonnis van 20 januari 2016
Behorend bij A.R. 844 van 2014
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
[EISER],
te Aruba,
hierna ook te noemen: [eiser],
gemachtigde: de advocaat mr. E.E. Rosenstand,
tegen:
[GEDAAGDE],
te Aruba,
hierna ook te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: de advocaat mr. M.B. Boyce.

1.DE PROCEDURE IN CONVENTIE EN IN RECONVENTIE

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift;
- de conclusie van antwoord in conventie, tevens van eis in reconventie;
- de conclusie van repliek in conventie, tevens van antwoord in reconventie;
- de conclusie van dupliek in conventie, tevens van repliek in reconventie;
- de conclusie van dupliek in reconventie.
De zaak is daarna verwezen naar de rol voor vonnis.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN IN CONVENTIE EN IN RECONVENTIE

2.1
Partijen hebben een akte getekend met – voor zover voor de beoordeling van belang – de volgende inhoud:
Hierbij verklaren,(…) [gedaagde] (…)en(…) [eiser] (…)Het volgende te zijn overeengekomen.[eiser] betaalt € 50.000, (…) aan [gedaagde]. [gedaagde] financiert met dit bedrag vastgoedprojecten in Costa Rica.[gedaagde] betaalt 2 (twee) procent rente per maand vanaf 1 juli 2011 gedurende een periode van 2 jaar. Aan he[…]t einde van de periode van 2 jaar is het ingelegde bedrag en de overeengekomen rente per direct opeisbaar door [eiser].Indien het bedrag niet wordt opgeëist, loopt de overeenkomst onder dezelfde condities en zal het totaal binnen een maand na een verzoek hiertoe aan [eiser] worden betaald.Indien [eiser] er voor kiest om de rente niet maandelijks te laten uitbetalen, wordt de rente van elke maand opgeteld tot telkens een totaal van 10.000 euro. Elke keer bij het bereiken van de 10.000 euro aan rente, wordt deze aan de rentegevende hoofdsom toegevoegd.(…)Indien [eiser] investeerders aanbrengt, ontvangt hij hiervoor van [gedaagde] over de inleg een vergoeding van 0,5% per maand.
2.2
Op 28 februari 2014 heeft [gedaagde] een akte ondertekend met – voor zover voor de beslissing van belang – de volgende inhoud:
Hierbij verklaar ik,(….) [gedaagde], (…) per 28 februari 2014 een bedrag van 98.250 (…) Euro schuldig te zijn aan:(…) [eiser] (…).Het bedrag van € 98.250 aan schuld komt voort uit een overeenkomst gesloten op 1 juli 2011 (…).Ik erken dit bedrag schuldig te zijn aan [eiser] maar kan op dit moment niet aan mijn betalingsverplichtingen voldoen.Zodra ik de financiële middelen weer tot mijn beschikking het zal ik dit bedrag, verhoogt met de wettelijke rente, aan [eiser] betalen.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN IN CONVENTIE EN IN RECONVENTIE

3.1 [
[eiser] vordert in conventie – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 68.000,, te vermeerderen met de wettelijke rente naar Nederlands recht, met veroordeling van [gedaagde] tot vergoeding van de proceskosten.
3.2 [
[eiser] grondt de vordering erop dat [gedaagde] geld heeft geleend van [eiser] en in dat verband een schuldbekentenis heeft getekend maar verzuimt aan zijn terugbetalingsverplichting te voldoen.
3.3 [
[gedaagde] voert hiertegen verweer, met vordering tot veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
3.4 [
[gedaagde] vordert in reconventie verklaring voor recht dat [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld en – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van [eiser] tot betaling van schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, met veroordeling van [eiser] tot vergoeding van de proceskosten.
3.5 [
[gedaagde] grondt de vordering erop dat [eiser] onrechtmatige beslag heeft gelegd en gehandhaafd.
3.6 [
[eiser] voert tegen de vordering in reconventie verweer, met vordering – uitvoerbaar bij voorraad – tot veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.

4.DE BEOORDELING IN CONVENTIE EN IN RECONVENTIE

4.1 [
[gedaagde] heeft bij conclusie van dupliek gewezen op de onbevoegdheid van de Arubaanse rechter. Dat beroep wordt verworpen. Ingevolge artikel 120 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) moeten excepties, zoals de onderhavige, tegelijk met het verweer in de hoofdzaak worden voorgesteld. Daaraan is niet voldaan.
4.2 [
[gedaagde] ontkent met [eiser] een overeenkomst van geldlening te hebben gesloten. Volgens [gedaagde] heeft [eiser] een investeringsovereenkomst gesloten en had hij recht op 0,5% provisie per maand over de inleg van [naam]. Die overeenkomst is niet met [gedaagde] gesloten maar met [naam]. (verder: [naam]). Daarvoor wijst [gedaagde] op een e-mail met logo van [bedrijf] van 31 maart 2014 van [eiser] aan [naam]. Kort gezegd behelst deze e-mail dat [eiser] geld heeft gestort op de rekening van [naam] en met [naam] heeft afgesproken dat [gedaagde] voor [eiser] in totaal € 51.000, zou beleggen
in projecten van sociale woningbouw.Daarnaast was een provisieregeling afgesproken over de inleg van [naam]. [naam] heeft gecontracteerd met [naam], niet met [gedaagde]. De door [eiser] overgelegde akte, geciteerd onder 2.1 hierboven, geeft de afspraak niet weer en is pas in maart 2014 ondertekend. [gedaagde] heeft dat gedaan nadat het investeringsproject van [naam] al mislukt was en hij overspannen en door schuldeisers achtervolgd naar Nederland was gevlucht en zich onder doktersbehandeling had gesteld. De akte is onder druk van zijn voormalige kennis [eiser] getekend. [gedaagde] kon niet goed meer nadenken. [gedaagde] doet in dit verband beroep op een wilsgebrek. Aan de schuldbekentenis van 2014 komt daarmee rechtsgrond te ontvallen althans ook te dier aanzien is sprake van een wilsgebrek, aldus [gedaagde].
4.3
Het gerecht stelt voorop dat [gedaagde] de onder 2.1 geciteerde akte heeft ondertekend. Ingevolge artikel 136 lid 2 Rv leveren onderhandse akten ten aanzien van de verklaring van een partij omtrent hetgeen de akte bestemd is ten behoeve van de wederpartij te bewijzen – in dit geval de overeenkomst en de inhoud daarvan tussen partijen dwingend bewijs op van de waarheid van die verklaring. Is daarenboven een schuldbekentenis voorzien van een goedschrift, dan levert de akte ingevolge artikel 137 lid 2 laatste volzin Rv in verband met artikel 136 lid 2 Rv dwingend bewijs op van de schuld.
4.4
Nu de akte van 28 februari 2014 niet is voorzien van een handgeschreven goedschrift levert deze geen dwingend bewijs van het bestaan van een schuld van € 98,250, op.
De onder 2.1 geciteerde akte levert wel dwingend bewijs op van een overeenkomst tussen partijen, de inhoud daarvan en de datum van de akte.
4.5 [
[gedaagde] wijst evenwel op een aantal hiervoor onder 4.2 geparafraseerde ongerijmdheden die aan de bewijskracht van de akte afbreuk doen. Wat [eiser], op wie de bewijslast van het bestaan en de inhoud van de overeenkomst rust, daartegenover stelt overtuigt het gerecht niet. Dat [gedaagde] niet in staat is om een akte van een investeringsovereenkomst met [naam] over te leggen brengt niet, ook niet mede in het licht van de overgelegde aktes, met zich mee dat een overeenkomst met [gedaagde] werd gesloten. Door [eiser] is ook niet afdoende verklaard waarom hij geld heeft gestort op de bankrekening van [naam]. Noch is duidelijk waarom de betaling deels geschiedde door verrekening met een vordering van [bedrijf], waarvan niet gebleken is dat die betrekking had op aan [gedaagde] persoonlijk verleende diensten. Dat [gedaagde] geen persoonlijke bankrekening had is niet aannemelijk en door [eiser] ook niet nader onderbouwd. Een terloopse opmerking in een verslag van een bijeenkomst van crediteuren van [bedrijf] op 3 september 2014 overtuigt niet, omdat vanaf 24 februari 2014 al duidelijk was, dat het investeringsproject op ‘bedrog’ berustte, zoals dat in het verslag wordt genoemd. De opmerking is, in het licht van de niet gemotiveerd bestreden stelling van [gedaagde] dat [eiser] voorzag dat [bedrijf] geen of weinig verhaal bood, dan verklaarbaar. Niet duidelijk is voorts of [gedaagde] de opmerking bij gelegenheid van de vergadering of later heeft onderschreven. Verder is niet verklaard waarom [eiser] jegens [gedaagde] recht had op provisie met betrekking tot een investeringsovereenkomst tussen [naam] en [naam], terwijl dat eerder voor de hand ligt bij een overeenkomst tussen deze rechtspersoon en [eiser]. Dat ook [naam] met [gedaagde] in persoon heeft gecontracteerd, hetgeen [gedaagde] ontkent, en 50 andere investeerders niet is onvoldoende toegelicht en onderbouwd. Temeer niet omdat [eiser] zelf een op briefpapier van [naam] gesteld schrijven aan [naam] overlegt, waarin zij wordt gefeliciteerd met haar investering in een project.
4.6
Door [eiser] is onvoldoende gespecificeerd en relevant getuigenbewijs aangeboden. In zoverre [eiser] bedoeld heeft aan te bieden een partij als getuige te doen horen gaat het gerecht daaraan op voet van artikel 145 vierde lid Rv voorbij.
4.7
Daarmee komt ook onvoldoende (vrije) bewijswaarde toe aan de akte van 28 februari 2014.
4.8
Nu geen bewijs is geleverd van de overeenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] komt het gerecht niet toe aan het – kennelijk subsidiair voorgebrachte – beroep op vernietiging van de overeenkomst en de schuldbekentenis wegens wilsgebreken.
4.9
Vast staat dan dat het door [eiser] gelegde conservatoir beslag onrechtmatig is. Verdere stellingen en verweren ter zake kunnen onbesproken blijven. Het onder 1 in reconventie gevorderde is toewijsbaar. De condities waaronder [gedaagde] het beslag opgeheven wilde zien doen er strikt genomen niet toe maar omdat het gerecht niet meer kan toewijzen dan gevorderd zal het petitum in dit verband gevolgd worden.
4.1
Volgens [gedaagde] heeft hij schade geleden omdat de koper van het perceel [adres] de met hem gesloten koopovereenkomst ontbond. [gedaagde] begroot die schade op zijn hypotheekverplichtingen
vanaf 1 september 2014 voor genoemd onroerend goed tot het moment van verkoop, de eventuele hiermee samenhangende boetes wegens het niet-betalen, het verschil tussen de koopprijs met [bedrijf] (AWG 810.000 en de uiteindelijk te realiseren verwacht-mindere opbrengst, de kosten van onderhoud van het onroerend goed vanaf 1 oktober 2014 tot het moment van levering en de door [bedrijf] gevorderde contractuele boete van 10%, althans de schade (…) nader op te maken bij staat.
4.11
Het gerecht begrijpt hieruit dat [gedaagde] nog niet in staat is concreet zijn schade te begroten. Dat [gedaagde] schade heeft geleden door het beslag is wel voldoende duidelijk. Het gerecht zal daarom de vordering tot toewijzing van schade, nader op te maken bij staat, toewijzen.
4.12
Als de in het ongelijk te stellen partij zal [eiser] de proceskosten van [gedaagde] in conventie en in reconventie moeten vergoeden.

5.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
in conventie
wijst het gevorderde af;
veroordeelt [eiser] in de kosten van de procedure, die tot de datum van uitspraak aan de kant van [gedaagde] worden begroot op Afl. 3.400, aan salaris van de gemachtigde;
in reconventie
verklaart voor recht dat [eiser] jegens [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld door niet mee te werken aan de geconditioneerde opheffing van het door [eiser] gelegde conservatoire verhaalsbeslag op het onroerend goed van [gedaagde] te [ades];
veroordeelt [eiser] tot vergoeding van schade in verband met voornoemd verhaalsbeslag, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
veroordeelt [eiser] in de kosten van de procedure, in de kosten van de procedure, die tot de datum van uitspraak aan de kant van [gedaagde] worden begroot op Afl. 450, aan salaris van de gemachtigde;
verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Noordhuizen, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 20 januari 2016 in aanwezigheid van de griffier.