ECLI:NL:OGEAA:2016:479

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
18 mei 2016
Publicatiedatum
27 juli 2016
Zaaknummer
A.R. 2232 van 2014
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.J. Noordhuizen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgplicht van de bank in relatie tot geldleningsovereenkomsten en kredietfaciliteiten

In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba werd behandeld, heeft eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. N.S. Gravenstijn, een vordering ingesteld tegen RBC Royal Bank (Aruba) N.V., vertegenwoordigd door advocaat mr. M.L.J.J.P. Willems. De zaak betreft een geschil over de zorgplicht van de bank in het kader van een geldleningsovereenkomst en de daarbij behorende kredietfaciliteiten. Eiser stelt dat RBC onrechtmatig heeft gehandeld door hem niet de beloofde kredietruimte te bieden, wat heeft geleid tot financiële schade en een betalingsachterstand. Eiser vordert een verklaring voor recht en schadevergoeding van RBC.

De procedure omvatte verschillende conclusies van partijen, waarbij eiser zijn standpunt onderbouwde met verwijzingen naar eerdere kredietfaciliteiten en de gevolgen van de beëindiging daarvan door RBC. Eiser betoogde dat hij gerechtvaardigd vertrouwen had in de continuïteit van de kredietfaciliteiten, maar RBC voerde aan dat de schuldconsolidatie van oktober 2009 de betalingsverplichting van eiser substantieel had verminderd en dat eiser niet had aangetoond dat hij recht had op extra krediet.

De rechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims en dat RBC gerechtigd was om de kredietrelatie te beëindigen. In reconventie heeft de rechter de vordering van RBC tot betaling van een aanzienlijk bedrag aan eiser toegewezen, inclusief rente en incassokosten. Eiser werd veroordeeld in de proceskosten van zowel de conventie als de reconventie. Het vonnis werd uitgesproken op 18 mei 2016.

Uitspraak

Vonnis van 18 mei 2016
Behorend bij A.R. 2232 van 2014
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
Eiser,
te Aruba,
hierna ook te noemen: Eiser,
gemachtigde: de advocaat mr. N.S. Gravenstijn,
tegen:
de naamloze vennootschap
RBC ROYAL BANK (ARUBA) N.V.,
te Aruba,
hierna ook te noemen: RBC,
gemachtigde: de advocaat mr. M.L.J.J.P. Willems.

1.DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift;
- de conclusie van antwoord in conventie, tevens van eis in reconventie;
- de conclusie van repliek in conventie, tevens van antwoord in reconventie;
- de conclusie van dupliek in conventie, tevens van repliek in reconventie;
- de conclusie van dupliek in reconventie.
De zaak is daarna verwezen naar de rol voor vonnis.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN IN CONVENTIE EN IN RECONVENTIE

2.1
Bij brief van 16 oktober 2009 heeft RBC aan Eiser bevestigd dat zij hem meerdere leningsfaciliteiten ter beschikking stelde, een en ander “under cancellation of all previous credit agreements”. Dat betrof een “overdraft facility I” voor Afl. 40.000,, een lening voor de aankoop van een Chevrolet voor Afl. 51.847,34 pro resto (facility II), een lening “to consolidate outstanding balances” voor Alf. 597.000, (facility III) en een creditcard voor maximaal US$ 5.000, (facility IV).
2.2
Aan de kredietfaciliteiten zijn door Eiser verstrekte zekerheden verboden.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN IN CONVENTIE EN IN RECONVENTIE

3.1
Eiser vordert in conventie verklaring voor recht dat RBC onrechtmatig heeft gehandeld, “mede vanwege het niet cfr [?] de toezeggingen bedoeling meenemen van alle de op het moment van consolidatie aanwezige schulden en kredietrekeningen van dat de RBC aansprakelijk is voor alle hieruit voortvloeiende schade”, met veroordeling van RBC tot vergoeding daarvan, met veroordeling van RBC tot vergoeding van de proceskosten.
3.2
Eiser grondt de vordering, voor zover het gerecht de stellingen begrijpt, erop dat RBC door hem uitgeschreven cheques niet heeft verzilverd wegens overschrijding van de “overdraft facility” van Afl. 40.000,. “In principe wordt hiermee de bankrekening (…) bevroren en kan [Eiser] zijn bedrijfsvoering niet lange middels deze bankrekening uitoefenen”, aldus Eiser. Eiser verwijt RBC dat “een krediet limiet” (de “overdraft facility”) en de creditcard niet “mee geconsolideerd” zijn waardoor Eiser een betalingsachterstand kreeg. Eiser heeft erop vertrouwd dat hij “met schone lei zijn bedrijfsvoering zou kunnen voortzetten”. RBC heeft “sedert het moment van consolidatie op 16 oktober 2009, waarbij Eiser voor het bedrag van Awg 48.466,88, rood stond, Eiser toegestaan boven het limiet van Awg 40.000,00 te werken en bij Eiser het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt, dat Eiser was toegestaan, gelijk in het verleden het geval was, om boven de credit facility/overdraft van Awg. 40.000,00 te werken”; in maart 2010 houdt RBC daar opeens mee op, aldus nog steeds Eiser. Onder druk zag Eiser zich genoodzaakt zijn woning aan de [adres] onderhands te verkopen. Hij had verwacht daarna in de gelegenheid te worden gesteld om de bedrijfsactiviteiten voort te zetten maar RBC heeft de executie van zijn bedrijfspand [perceel nummer] doorgezet.
3.3
RBC voert hiertegen verweer, met vordering – uitvoerbaar bij voorraad – tot veroordeling van Eiser in de proceskosten.
3.4
RBC vordert in reconventie – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van Eiser tot betaling van Afl. 442.147,61, te vermeerderen met Afl. 273.039,92 aan rente en 10% rente per jaar vanaf 6 januari 2015 en Afl. 10.000, incassokosten, met veroordeling van Eiser tot vergoeding van de proceskosten en de wettelijke rente daarover vanaf 15 dagen na betekening van dit vonnis.
3.5
RBC grondt de vordering erop dat Eiser toerekenbaar tekortkomt in de nakoming van de uit de overeenkomst(en) van geldlening voortvloeiende betalingsverplichting.
3.6
Eiser voert tegen de vordering in reconventie verweer, met vordering tot veroordeling van RBC in de proceskosten.

4.DE BEOORDELING IN CONVENTIE EN IN RECONVENTIE

4.1
Naar de kern genomen betoogt Eiser dat hem, mede in verband met problemen rond de verbouwing van zijn bedrijfspand, Afl. 40.000, extra kredietruimte had moeten worden verschaft binnen de consolidatie van oktober 2009. Waarom dat zo is, of waarom Eiser daarop mocht vertrouwen komt in de veelheid van ongestructureerd verschafte informatie echter niet uit de verf. Zo is onduidelijk waarom Eiser had verwacht dat hij, nota bene nadat de schulden opnieuw geconsolideerd waren, al weer boven het bedrag van Afl. 40.000, ‘rood’ kon staan en bovendien tot US$ 5.000, aan schulden op zijn creditcard kon maken of waarom RBC dat zou hebben moeten accepteren.
4.2
Het verweer van RBC dat de schuldconsolidatie van oktober 2009 ertoe leidde dat de betalingsverplichting van Eiser substantieel verminderde (van Afl. 11.155, tot Afl. 6.101,) is niet weerlegd. Die was dus zinvol. Verder is niet weerlegd dat RBC de kredietfaciliteit van Eiser aanmerkelijk had verruimd. Uit de brief van 16 oktober 2009 blijkt bovendien dat met de consolidatie (facility III) een bedrag van Afl. 597.000, gemoeid was. Volgens Eiser (conclusie van repliek onder 10) had hij op16 oktober 2009 een totale schuld aan de bank van Afl. 663.657,78. Daarvan werd door RBC een bedrag van Afl. 597.000, in een nieuwe lening geconsolideerd. Waarom Eiser dan verwacht dat hem na de consolidatie voor dat bedrag – waarmee hij toch akkoord was – naast de schuld van Afl. 663.657,78 toch Afl. 40.000, en/of US$ 5.000, extra ter beschikking zou worden gesteld heeft hij niet duidelijk kunnen maken. De stellingen van Eiser komen kennelijk erop neer dat zijn schulden voor een extra bedrag van Afl. 66.657,78 hadden moeten worden geconsolideerd en hem bovendien nieuwe rekening-courant faciliteiten ter beschikking hadden moeten worden gesteld ter hoogte van Afl. 40.000, en US$ 5.000,. Dat dat de afspraak was met RBC blijkt nergens uit. Waarom RBC dat zo, ondanks het akkoord van Eiser met de brief van 16 oktober 2009, had moeten begrijpen ook niet.
4.3
Eiser verbindt geen duidelijke conclusie aan stellingen met betrekking tot de onderhandse verkoop van zijn woning en de – kennelijk wegens zeer geringe belangstelling – afgeblazen openbare verkoop van het bedrijfspand.
4.4
Onvoldoende toegelicht en met stukken onderbouwd is daarom dat RBC de kredietrelatie niet mag beëindigen en het saldo van de vordering opeisen.
4.5
In reconventie wordt tegen de hoogte van de vordering geen (duidelijk) verweer gevoerd zodat die voor toewijzing in aanmerking komt. Dat RBC over een executoriale titel beschikt waarmee zij zich op de verhypothekeerde zaak kan verhalen brengt niet reeds mee dat zij niet-ontvankelijk is in dit geding. Reden voor matiging van de overeengekomen (boete)rente zijn er niet. Op basis van de overgelegde stukken is voldoende duidelijk dat RBC kosten heeft gemaakt om buiten rechte tot incasso over te gaan zodat daarmee gemaakte kosten conform het gebruikelijke tarief toewijsbaar zijn.
4.6
Als de in het ongelijk te stellen partij zal Eiser de proceskosten van RBC in conventie en in reconventie moeten vergoeden.

5.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
in conventie
wijst het gevorderde af;
veroordeelt Eiser in de kosten van de procedure, die tot de datum van uitspraak aan de kant van RBC worden begroot op Afl. 1.800, aan salaris van de gemachtigde;
in reconventie
veroordeelt Eiser tot betaling aan RBC van een bedrag van Afl. 442.147,61, te vermeerderen met Afl. 273.039,92 aan rente en 10% rente per jaar vanaf 6 januari 2015 tot de dag waarop volledig zal zijn betaald en Afl. 10.000, aan incassokosten;
veroordeelt Eiser in de kosten van de procedure, in de kosten van de procedure, die tot de datum van uitspraak aan de kant van RBC worden begroot op Afl. 3.800, salaris van de gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 15 dagen na betekening van dit vonnis;
verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Noordhuizen rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 18 mei 2016 in aanwezigheid van de griffier.