ECLI:NL:OGEAA:2016:486

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
15 juni 2016
Publicatiedatum
27 juli 2016
Zaaknummer
B.B. 47 van 2015
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.J. Noordhuizen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake koopovereenkomst tussen Eiser en Gedaagde met betrekking tot roerende zaken

In deze zaak, die diende voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, heeft de rechter op 15 juni 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen Eiser en Gedaagde over een koopovereenkomst. Eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.M. Wever, vorderde betaling van Afl. 10.000, van Gedaagde, die werd bijgestaan door advocaat mr. J.M.R.F. Scheper. De procedure volgde op een tussenvonnis van 6 januari 2016, waarin het gerecht al had geoordeeld dat er een koopovereenkomst tot stand was gekomen tussen partijen. Eiser had een lijst overgelegd van roerende zaken die volgens hem door Gedaagde waren gekocht voor een totaalbedrag van Afl. 14.655,. Gedaagde had deze koopovereenkomst niet voldoende gemotiveerd betwist, waardoor het gerecht concludeerde dat de overeenkomst geldig was.

De rechter behandelde ook de kwestie van de betaling. Eiser stelde dat partijen een rente van 9% waren overeengekomen, maar het gerecht had in het tussenvonnis al geoordeeld dat de rentevordering werd afgewezen en beperkt tot de wettelijke rente. De rechter oordeelde dat, ongeacht de betalingstermijnen, de vordering van Eiser voor toewijzing in aanmerking kwam, omdat Gedaagde slechts Afl. 4.000, had betaald. De resterende vordering werd vastgesteld op Afl. 10.000, te vermeerderen met wettelijke rente.

In de uitspraak werd Gedaagde veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, inclusief de proceskosten, die door de rechter werden begroot op Afl. 450, aan griffierecht, Afl. 564,41 aan explootkosten en Afl. 1.875, aan salaris van de gemachtigde. De rechter verklaarde de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af.

Uitspraak

Vonnis van 15 juni 2016
Behorend bij B.B. 47 van 2015
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
Eiser,
te Aruba,
hierna ook te noemen: Eiser,
gemachtigde: de advocaat mr. A.M. Wever,
tegen:
GEDAAGDE,
te Aruba,
hierna ook te noemen: Gedaagde,
gemachtigde: de advocaat mr. J.M.R.F. Scheper.

1.DE VERDERE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 6 januari 2016;
- de akte zijdens Eiser van 3 februari 2016;
- de contra-akte zijden Gedaagde van 4 mei 2016.
De zaak is daarna verwezen naar de rol voor vonnis.

2.DE VERDERE BEOORDELING

2.1
In het tussenvonnis heeft het gerecht bij wijze van eindbeslissing geoordeeld dat Gedaagde weet dat zij met Eiser een koopovereenkomst heeft gesloten met betrekking tot roerende zaken die zich in het gehuurde bevonden. Verder overwoog het gerecht, geparafraseerd, dat Eiser nog niet voldoende duidelijk had gemaakt welke zaken door Gedaagde waren gekocht en voor welke prijs. Bij akte heeft Eiser daarom een overzicht overgelegd met opgave van de zaken die volgens hem door Gedaagde zijn gekocht voor een totale som van Afl. 14.655,. Met betrekking tot de e-mail van 4 juli 2012, waarmee de desbetreffende lijst aan Gedaagde werd gezonden, in combinatie met de e-mail van 15 maart 2015 heeft het gerecht in zijn tussenvonnis reeds geoordeeld dat tussen partijen een koopovereenkomst tot stand was gekomen. Dat is dus niet meer in discussie. Door Gedaagde is niet voldoende gemotiveerd betwist dat de nu overgelegde lijst bij de e-mail van 4 juli 2012 aan haar toegezonden werd. Door Gedaagde wordt immers niet aangegeven welke (andere) lijst Eiser op 4 juli 2012 dan wel naar haar zou hebben gezonden, terwijl Gedaagde in haar antwoordmail van die datum ook niet heeft geschreven dat zij geen enkele lijst bij de e-mail van Eiser heeft aangetroffen. Het gerecht constateert daarmee dat partijen een koopovereenkomst hebben gesloten met betrekking tot de door Eiser op de lijst aangegeven zaken voor een som van Afl. 14.655,.
Gedaagde betwist nog dat uit het e-mailverkeer volgt dat sprake is van een koopovereenkomst tussen partijen maar dat is na het tussenvonnis een gepasseerd station.
2.2
Met betrekking tot de betaling stelt Eiser nog dat partijen een rente van 9% zijn overeengekomen. In het tussenvonnis is bij wijze van eindbeslissing echter al geoordeeld dat de rentevordering wordt afgewezen en beperkt tot de wettelijke rente. Ook dit punt is dus gepasseerd station.
2.3
Aangenomen dat partij zijn overeengekomen dat Gedaagde in maandelijkse termijnen van Afl. 1.000, zou betalen is de betalingstermijn vanaf juli 2012 inmiddels verstreken. Als geen betalingstermijn van Afl. 1.000, is overeengekomen was de vordering onmiddellijk opeisbaar zodat het er voor de beoordeling van de vordering niet meer toe doet wie in dit opzicht gelijk heeft.
2.4
Volgens Eiser heeft Gedaagde Afl. 4.000, betaald. Aangezien de rentevordering is afgewezen strekt de betaling geheel in mindering op de hoofdsom. Door Gedaagde is niet gesteld dat meer werd betaald. De vordering komt dus tot het door Eiser om procedurele reden gematigde bedrag van Afl. 10.000, voor toewijzing in aanmerking, te vermeerderen met rente.
2.5
Als de in overwegende mate in het ongelijk te stellen partij zal Gedaagde de proceskosten van Eiser moeten vergoeden.

3.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
veroordeelt Gedaagde tot betaling aan Eiser van een bedrag van Afl. 10.000,, te vermeerderen met de wettelijke rente, steeds over het saldo van de dan openstaande hoofdsom vanaf 13 januari 2015 tot de dag waarop volledig zal zijn betaald;
veroordeelt Gedaagde in de kosten van de procedure, die tot de datum van uitspraak aan de kant van Eiser worden begroot op Afl. 450, aan griffierecht, Afl. 564,41 aan explootkosten en Afl. 1.875, aan salaris van de gemachtigde;
verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Noordhuizen rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 15 juni 2016 in aanwezigheid van de griffier.