In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba werd behandeld, betreft het een executiegeschil tussen de Arubaaanse Luchtvaart Maatschappij N.V. (hierna: ALM) en Gedaagde. ALM had eerder, op 13 april 2016, een vonnis gekregen waarin zij werd veroordeeld om een bedrag van Afl. 172.500 te betalen aan Gedaagde, met wettelijke rente. Dit vonnis was betekend en de termijn voor betaling liep af op 7 september 2016. ALM vorderde in kort geding een verbod op verdere executie van het vonnis, stellende dat zij in hoger beroep was gegaan en dat er nieuwe feiten waren die misbruik van het executierecht door Gedaagde zouden aantonen.
Gedaagde voerde verweer en vorderde veroordeling van ALM in de proceskosten. De rechter oordeelde dat in een executiegeschil geen inhoudelijke bezwaren tegen een uitspraak kunnen worden aangevoerd, tenzij er sprake is van misbruik van bevoegdheid. De rechter concludeerde dat ALM niet had aangetoond dat het eerdere vonnis op een juridische of feitelijke misslag berustte. Bovendien waren de door ALM aangevoerde nieuwe feiten niet relevant genoeg om te spreken van een noodtoestand die de executie onaanvaardbaar zou maken.
Uiteindelijk wees de rechter het gevorderde af en veroordeelde ALM in de proceskosten van Gedaagde, die werden begroot op Afl. 1.500. Het vonnis werd uitgesproken op 7 september 2016 door mr. W.J. Noordhuizen, rechter, in aanwezigheid van de griffier.