In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba werd behandeld, betreft het een geschil tussen E* en G*, voortvloeiend uit een huurovereenkomst. De huurovereenkomst werd op 8 september 2004 ondertekend door G* en de rechtsvoorganger van E*, de heer [naam]. G* huurde een pand voor Afl. 600 per maand, dat later aan E* werd geleverd. E* vorderde ontruiming en betaling van Afl. 13.000, vermeerderd met Afl. 1.000 per maand voor elke maand dat G* niet aan de ontruimingsverplichting voldeed. G* voerde verweer en vorderde in reconventie schadevergoeding, stellende dat hij schade had geleden door de verkoop van het pand zonder zijn medeweten.
De rechter oordeelde dat G* in beginsel Afl. 2.000 aan huur verschuldigd was, maar dat de vordering tot ontruiming niet kon worden toegewezen, omdat E* niet had aangetoond dat de huurovereenkomst was ontbonden. De rechter concludeerde dat G* niet in verzuim was gekomen, omdat E* in schuldeisersverzuim verkeerde door de huurbetalingen te weigeren. De vordering in reconventie van G* werd afgewezen, omdat de rechter oordeelde dat de verplichtingen van de rechtsvoorganger niet automatisch overgingen op E*.
Het vonnis, uitgesproken op 10 februari 2016, veroordeelde G* tot betaling van Afl. 2.000 aan E*, vermeerderd met wettelijke rente, en wees de overige vorderingen af. E* werd veroordeeld in de proceskosten van G* in conventie, die op nihil werden begroot, en G* in de proceskosten van E* in reconventie, die op Afl. 1.800 werden begroot.