ECLI:NL:OGEAA:2016:650

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
14 september 2016
Publicatiedatum
3 oktober 2016
Zaaknummer
A.R. 1504 van 2015
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.J. Noordhuizen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake ongevallenverzekering en vernietigbaarheid van de verzekeringsovereenkomst

In deze zaak, die diende voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, heeft de eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. D.G. Kock, een vordering ingesteld tegen de naamloze vennootschap Fatum General Insurance Aruba N.V., vertegenwoordigd door advocaat mr. M.R. Hammoud. De eiser had op 16 juli 2014 een ongevallenverzekering afgesloten bij Fatum, waarbij hij aanspraak maakte op een schadevergoeding na een ongeval. Fatum weigerde echter de uitkering, wat leidde tot deze rechtszaak.

De eiser vorderde een betaling van Afl. 125.000, vermeerderd met wettelijke rente en vergoeding van proceskosten, op basis van de stelling dat Fatum tekortschiet in de nakoming van de verzekeringsovereenkomst. Fatum verweerde zich door te stellen dat de verzekeringsovereenkomst vernietigbaar is vanwege onjuiste informatie die door de eiser is verstrekt op het aanvraagformulier. De rechter oordeelde dat de eiser niet voldoende had aangetoond dat hij daadwerkelijk zelfstandig ondernemer was, zoals hij op het formulier had aangegeven.

De rechter concludeerde dat Fatum zich terecht op de vernietigbaarheid van de verzekeringsovereenkomst kon beroepen, omdat de eiser niet had voldaan aan zijn mededelingsplicht. De vordering van de eiser werd afgewezen en hij werd veroordeeld in de proceskosten van Fatum, die op Afl. 3.400 werden begroot. Dit vonnis werd uitgesproken op 14 september 2016.

Uitspraak

Vonnis van 14 september 2016
Behorend bij A.R. 1504 van 2015
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
Eiser,
te Aruba,
hierna ook te noemen: Eiser,
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Kock,
tegen:
de naamloze vennootschap
FATUM GENERAL INSURANCE ARUBA N.V.,
te Aruba,
hierna ook te noemen: Fatum,
gemachtigde: de advocaat mr. M.R. Hammoud.

1.DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift;
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek;
- de akte uitlating producties.
De zaak is daarna verwezen naar de rol voor vonnis.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Door tussenkomst van Nos Seguro N.V. heeft Eiser op 16 juli 2014 een ongevallenverzekering gesloten bij Fatum. Volgens de polisvoorwaarden is het geldelijk gevolg van een ongeval gedekt, waarbij in geval van blijvende invaliditeit door het verlies van een duim 25% van de verzekerde som van Afl. 500.000, wordt uitgekeerd.
2.2
Op het door Eiser ondertekende aanvraagformulier ongevallenverzekering is onder 4
Beroep van de te verzekeren persooningevuld:
salesman, eigen zaak, kleinhandel, elektronica/computers.
2.3
Eiser heeft op 10 oktober 2014 aanspraak gemaakt op uitkering van schadevergoeding onder de polis.
2.4
Bij brief van 9 februari 2015 heeft Fatum uitkering geweigerd.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1
Eiser vordert – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van Fatum tot betaling van Afl. 125.000,, te vermeerderen met de wettelijke rente, met veroordeling van Fatum tot vergoeding van de proceskosten.
3.2
Eiser grondt de vordering erop dat Fatum toerekenbaar tekortschiet in de nakoming van de verzekeringsovereenkomst.
3.3
Fatum voert hiertegen verweer, met vordering tot veroordeling van Eiser in de proceskosten.

4.DE BEOORDELING

4.1
Fatum beroept zich op vernietigbaarheid van de verzekeringsovereenkomst op grond van artikel 320 Wetboek van Koophandel (WvK) dat bepaalt, dat
elke verkeerde of onwaarachtige opgave of welke verzwijging van aan de verzekerde bekende omstandigheden, hoezeer te goeder trouw aan diens zijde hebbende plaats gehad, welke van die aard is, dat de overeenkomst niet of niet onder dezelfde voorwaarden zou zijn gesloten, indien de verzekeraar van de ware staat van zaken had kennis gedragen, […] de verzekering vernietigbaarmaakt [1] .
4.2
Dat brengt met zich mee, dat de stelplicht en bewijslast op Fatum rust.
4.3
Fatum beroept zich in verband met de vernietigbaarheid erop, dat Eiser op het aanvraagformulier ongevallenverzekering heeft ingevuld, althans door zijn tussenpersoon heeft doen invullen, dat hij zelfstandig ondernemend “salesman” van beroep is en een kleinhandel drijft in elektronica en computers. Verder heeft Eiser op het formulier aangegeven eens per maand een vliegreis te maken. Eiser heeft niet gemeld dat hij ten tijde van het sluiten van de overeenkomst werkloos was en het voornemen had gedurende langere tijd (van 18 juli tot – door het ongeval – 10 oktober 2014) in Venezuela en Colombia en het grensgebied tussen beide landen te verblijven. Dat Eiser ten tijde van het sluiten van de overeenkomst daadwerkelijk zelfstandig ondernemer was acht Fatum eens te meer onwaarschijnlijk omdat uit de activiteiten van Eiser in het buitenland niet blijkt dat hij zich met handel in elektronica en computers heeft bezig gehouden; Fatum kocht volgens eigen zeggen slechts twee tablets en twee laptops die vervolgens gestolen zouden zijn of door zijn neef in pand zijn genomen en van welke zaken Eiser geen bonnetjes heeft en het merk niet weet.
4.4
Deze stellingen zijn door Eiser niet voldoende gemotiveerd weersproken. Zo heeft Eiser niet voldoende toegelicht waaruit zijn handelsactiviteiten bestonden. Onverklaard is in dit verband waarom hij naar Venezuela ging en in het grensgebied van Venezuela en Colombia moest zijn. Niet verklaard is voorts waarom Eiser de gehele periode vanaf 18 juli 2014 tot 10 oktober 2014 in het buitenland moest zijn. Ten slotte is niet weersproken dat Eiser voor een ondernemer als hij stelt te zijn, in die tijd wel erg weinig elektronica en/of computers heeft gekocht en het bovendien voor een ondernemer ongerijmd is, dat hij geen aankoopbonnen heeft en ook niet kan zeggen van welke merken hij producten gekocht heeft. Dat Eiser de vragen niet begrepen heeft en niet kan lezen maakt eens te meer onaannemelijk dat hij handel drijft in producten als elektronica en computers.
4.5
Voor Fatum is in verband met het afwegen van het door haar te verzekeren risico van belang om te weten of en wat Eiser voor baan heeft, dan wel welk soort onderneming hij drijft. Daarnaar wordt dan ook gericht gevraagd. Niet voldoende gemotiveerd weersproken is dat Eiser die vraag onjuist heeft beantwoord terwijl overigens een voldoende gespecificeerd aanbod om door getuigen te bewijzen dat Eiser wel ondernemer was ontbreekt. In zoverre Eiser aangeboden heeft dat bewijs te leveren door zichzelf te doen horen gaat het gerecht daaraan op grond van artikel 145 lid 4 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voorbij.
4.6
Fatum heeft zich terecht op de vernietigbaarheid van de verzekeringsovereenkomst beroepen.
4.7
Voorgaande brengt mee dat de vraag of Fatum zich met recht op de uitsluitingsclausules uit de polis kan beroepen niet beantwoord hoeft te worden.
4.8
Voor zover Eiser zijn vordering bedoelt ook te gronden op onrechtmatig handelen van Fatum door hem een ongevallenverzekering aan te bieden in plaats van een reisverzekering moet de vordering ook worden afgewezen omdat niet bestreden is dat Fatum geen reisverzekering zou hebben gesloten voor een reis naar Venezuela en het grensgebied van dat land met Colombia.
4.9
De vordering zal worden afgewezen. Als de in het ongelijk te stellen partij zal Eiser de proceskosten van Fatum moeten vergoeden.

5.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
wijst het gevorderde af;
veroordeelt Eiser in de kosten van de procedure, die tot de datum van uitspraak aan de kant van Fatum worden begroot op Afl. 3.400, aan salaris van de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Noordhuizen rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 14 september 2016 in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Het artikel komt overeen met het, in 2006 afgeschafte, artikel 251 WvK (oud) Nederland dat luidde: Alle verkeerde of onwaarachtige opgave, of alle verzwijging van aan den verzekerde bekende omstandigheden, hoezeer te goeder trouw aan diens zijde hebbende plaats gehad, welke van dien aard zijn, dat de overeenkomst niet, of niet onder dezelfde voorwaarden zoude zijn gesloten, indien de verzekeraar van den waren staat der zaak had kennis gedragen, maakt de verzekering vernietigbaar. In Nederland vervangen door artikel 7:928 BW waarin de in de (Nederlandse) wet en jurisprudentie ontwikkelde verzwijgingsregeling (kennisvereiste, relevantie van verzwijging, kenbaarheidsvereiste en verschoonbaarheidsvereiste) is gecodificeerd (T&C art. 7:928 aantek. 8); De mededelingsplicht is beperkt tot feiten die de verzekeringnemer kent of behoort te kennen (het zogenoemde kennisvereiste). Tevens geldt het kenbaarheidsvereiste:de plicht ziet slechts op feiten waarvan, naar de verzekeringnemer weet of behoort te begrijpen, de beslissing van de verzekeraar of en, zo ja, op welke voorwaarden hij de verzekering zal willen sluiten, afhangt of kan afhangen. Het relevantievereiste speelt daarbij een rol: de mededelingsplicht betreft niet feiten die niet tot een voor de verzekeringnemer ongunstiger beslissing zouden hebben geleid (onder verwijzing naar een ‘redelijk handelend verzekeraar’ in het licht van de in concreto afgesloten verzekering, objectieve beoordeling achteraf met oog voor de casus zelf). De verzekeraar moet – voor zover zulks redelijkerwijs mogelijk is – de uiterste zorg betrachten om te voorkomen dat hij onbekend met voor hem van belang zijnde feiten en omstandigheden de verzekering afsluit (het zogenoemde verschoonbaarheidsvereiste). Deze zorgplicht gaat evenwel niet zo ver dat hij in beginsel niet mag vertrouwen op de juistheid van de door de verzekeringnemer gedane mededelingen (met het vereiste dat de verzekeringnemer niet te kwader trouw heeft gehandeld). Indien de verzekering wordt gesloten op basis van een door de verzekeraar opgestelde vragenlijst, kan deze zich er niet op beroepen dat vragen niet zijn beantwoord, of feiten waarnaar niet is gevraagd, niet zijn medegedeeld en evenmin dat een in algemene termen vervatte (slot)vraag onvolledig is beantwoord. Dit is anders indien opzet tot misleiding in het spel is. De mededelingsplicht betreft niet feiten die de verzekeraar reeds kent of behoort te kennen (hetgeen geen opgeld doet indien op een daarop gerichte vraag een onjuist of onvolledig antwoord is gegeven). Zie: Mr. drs. M.L. Hendrikse en prof. mr. J.G.J. Rinkes; Enige bespiegelingen aangaande het leerstuk ‘verzwijging’: de mededelingsplicht van de verzekeringnemer bij het aangaan van de verzekeringsovereenkomst, Nederlands Tijdschrift voor Handelsrecht 2008-5.