ECLI:NL:OGEAA:2016:652

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
14 september 2016
Publicatiedatum
3 oktober 2016
Zaaknummer
A.R. 2984 van 2011
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.J. Noordhuizen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kosteloos procederen en verkrijgende verjaring van eigendom van onroerende zaak

In deze civiele zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, hebben Eisers, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.A. Ellis-Schipper, een vordering ingesteld tegen Gedaagden, vertegenwoordigd door advocaat mr. C. F. K. J. Lejuez, met betrekking tot de eigendom van een kadastraal perceel. De zaak betreft de vraag of Eisers, door middel van verkrijgende verjaring, eigenaar zijn geworden van het perceel dat in gebruik is als voetbalveld en/of bouwland. De procedure begon met een tussenvonnis op 16 maart 2016, waarin Eisers in kennis werden gesteld van het verschuldigde griffierecht. Eisers stelden dat zij niet in staat waren dit griffierecht te betalen en overhandigden een bewijs van onvermogen. Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie heeft eerder beslist dat Eisers kosteloos mogen procederen, wat door het Gerecht in Eerste Aanleg werd bevestigd.

De feiten van de zaak zijn dat het perceel op naam staat van Anna Wilhelmina Pers en dat Eisers claimen dat hun rechtsvoorganger in 1960 eigenaar is geworden van het perceel. Gedaagden betwisten deze claim en stellen dat Eisers nooit eigenaar zijn geweest, maar slechts houders van het perceel. Het Gerecht oordeelt dat Eisers onvoldoende bewijs hebben geleverd voor hun eigendomsclaim en dat de stellingen van Gedaagden meer onderbouwd zijn. De rechter concludeert dat Eisers niet hebben aangetoond dat zij of hun rechtsvoorgangers door verjaring eigenaar zijn geworden van het perceel.

Uiteindelijk wijst de rechter de vordering van Eisers af en veroordeelt hen in de proceskosten van Gedaagden, die zijn begroot op Afl. 12.250. Het vonnis werd uitgesproken op 14 september 2016 door mr. W.J. Noordhuizen, rechter in dit gerecht, tijdens een openbare terechtzitting.

Uitspraak

Vonnis van 14 september 2016
Behorend bij A.R. 2984 van 2011
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
Eisers,
te Aruba,
hierna ook te noemen: Eisers,
gemachtigde: de advocaat mr. M.A. Ellis-Schipper,
tegen:
Gedaagden,
te Aruba,
hierna ook te noemen: Gedaagden,
gemachtigde: de advocaat mr. C. F. K. J. Lejuez.

1.DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 16 maart 2016;
- de akte zijdens Eisers
De zaak is daarna verwezen naar de rol voor vonnis.

2.DE ONTVANKELIJKEID

2.1
Naar aanleiding van het tussenvonnis van 16 maart 2016 heeft de griffier bij brief van die datum Eisers in kennis gesteld van het feit dat in verband met de waarde van de onroerende zaak waarover geschil is ontstaan aanvullend griffierecht verschuldigd is.
2.2
Eisers hebben geen aanvullend griffierecht betaald. Bij akte hebben zij het gerecht ervan in kennis gesteld dat zij niet over voldoende inkomen beschikken om het aanvullend griffierecht te betalen. Eisers hebben een bewijs van onvermogen overgelegd waaruit blijkt van de onmogelijkheid om het aanvullend griffierecht te betalen.
2.3
In zijn beschikking van 14 juni 2016, 67134 — H 291/15 heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curacao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (gepubliceerd op de facebookpagina van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 14 juni 2016) overwogen en beslist:
3.1.
Bij het instellen van hoger beroep heeft X NAf 900,= griffierecht betaald. Ter zitting heeft het Hof hem erop gewezen dat dit te weinig is, gezien de hoogte der bedragen in zijn petitum.
3.2.
Bij akte van 2 februari 2016 heeft X alsnog een bewijs van onvermogen d.d. 14 december 2015 overgelegd, met het verzoek kosteloos te mogen procederen. Het Hof zal dit verzoek toestaan met het gevolg dat geen naheffing van griffierecht mogelijk is.
3.3.
Het Hof acht het aanvaardbaar dat als een minvermogende appellant aanvankelijk griffierecht betaald heeft uit eigen middelen maar vervolgens ermee geconfronteerd wordt een veel hoger bedrag verschuldigd te zijn — in het onderhavige geval bijna drie maal zoveel alsnog ervoor kiest een bewijs van onvermogen aan te vragen en het verzoek te doen kosteloos te mogen procederen.
2.4
In de onderhavige zaak ziet het gerecht geen aanleiding anders te beslissen. Eisers zullen dus alsnog toegelaten worden vanaf nu kosteloos te procederen.

3.DE FEITEN

3.1
Het kadastrale perceel [perceel nummer] ter grootte van 15.410 m2, verder: het perceel, staat in de registers op naam van Anna Wilhelmina Pers.
3.2
Het perceel is in gebruik als voetbalveld en/of bouwland.

4.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

4.1
Eisers vorderen verklaring voor recht dat – kort gezegd – hun rechtsvoorganger, [rechtsvoorganger 1], in 1960 eigenaar is geworden van het perceel en dat hun rechtsvoorganger [rechtsvoorganger 2] door toedeling althans verjaring per 1981 eigenaar daarvan is geworden en Eisers dat mitsdien nu zijn, met veroordeling van Gedaagden tot vergoeding van de proceskosten (waaronder de beslagkosten).
4.2
Gedaagden voeren hiertegen verweer, met vordering tot veroordeling van Eisers in de proceskosten.

5.DE BEOORDELING

5.1
Volgens Eisers heeft hun rechtsvoorganger [rechtsvoorganger 1] vóór of in 1930 het perceel gekocht van [rechtsvoorganger gedaagden].
5.2
Deze stelling wordt niet door enig relevant stuk onderbouwd terwijl Gedaagden gemotiveerd hebben aangegeven dat alleen al de historie en de (veronderstelde) leeftijd van de (verondersteld) betrokkenen een (onderhandse) koopovereenkomst tussen beiden hoogst onwaarschijnlijk maakt. De omstandigheid dat Eisers een aantal niet nader toegelichte kwitanties voor betaling van grondbelasting kunnen overleggen leidt niet tot een ander oordeel. Enig bezit te goeder trouw zijdens (de rechtsvoorganger(s) van) Eisers op grond van zo’n koopovereenkomst is daarom onvoldoende toegelicht.
5.3
Daarmee komt de vraag aan de orde of Eisers, dan wel (een van) hun rechtsvoorganger(s) anderszins door verjaring eigenaar zijn geworden van het perceel.
5.4
Voor zover Eisers betogen dat zij of hun rechtsvoorgangers reeds onder het vóór 1 januari 2002 geldende recht door verjaring eigenaar zijn geworden van het perceel stuit dat af op de omstandigheid, dat onder oud recht een bezitter te kwader trouw – goede trouw is bij het ontbreken van een koopovereenkomst niet voldoende gemotiveerd gesteld – geen eigenaar kon worden door verjaring van de rechtsvordering tot revindicatie van de eigendom van een onroerende zaak van de rechthebbende.
5.5
Bij de beantwoording van de vraag of Eisers eigenaar zijn geworden stelt het gerecht voorop, dat het op de weg van Eisers ligt voldoende gemotiveerd te stellen dat en waarom sprake is van verkrijgende verjaring en bij betwisting van de aan de stellingen ten grondslag gelegde feiten deze te bewijzen.
5.6
Ingevolge artikel 3:306 BW verjaart, onder meer, de rechtsvordering tot opheffing van een onrechtmatige toestand door verloop van 20 jaar. Ingevolge artikel 3:105 lid 1 BW verkrijgt hij die een goed bezit op het moment dat de rechtsvordering tot beëindiging daarvan verjaart, dat goed, ook al was diens bezit niet te goeder trouw. Ingevolge artikel 8 van de Landsverordening overgangsbepalingen Nieuw BW wordt de vraag of sprake is van verkrijgende verjaring beheerst door het op 1 januari 2002 in werking getreden Burgerlijk Wetboek nu vóór 1 januari 2003 niet enige stuiting van een verjaring heeft plaatsgevonden.
5.7
Dat laatste is begrijpelijkerwijze het geval omdat volgens Gedaagden geen sprake is geweest van bezit (te goeder of te kwader trouw) van (rechtsvoorgangers van) Eisers.
5.8
Voor de beantwoording van de vraag of iemand een zaak in bezit heeft genomen, is bepalend of hij de feitelijke macht over die zaak is gaan uitoefenen (art. 3:113 lid 1 BW). Indien de zaak in het bezit van een ander is, zijn enkele op zichzelf staande machtsuitoefeningen voor inbezitneming onvoldoende (art. 3:113 lid 2 BW). De machtsuitoefening moet derhalve zodanig zijn dat deze naar verkeersopvatting het bezit van de oorspronkelijke bezitter tenietdoet. Het antwoord op de vraag of iemand de voor bezit vereiste feitelijke macht uitoefent wordt, evenals de vraag of hij voor zichzelf of voor een ander houdt, bepaald naar verkeersopvatting en overigens op grond van uiterlijke feiten (art. 3:108 BW) [1] .
5.9
Eisers lichten de bezitsaanspraak toe door erop te wijzen dat het perceel sinds 1970 door Eisers wordt verhuurd aan de voetbalvereniging [naam voetbalvereniging] en door deze huur is betaald aan de rechtsvoorgangers van Eisers (direct of door betaling voor hen van de onroerende zaakbelasting). Verder zijn door [rechtsvoorganger van gedaagden] de oude betalingsbewijzen van de grondbelasting aan Eisers (rechtsvoorgangers) afgegeven. Sinds de 60-er jaren zijn deze deels geadresseerd aan het huisadres van (de rechtsvoorganger(s)) van Eisers In 1963 heeft het kadaster een proces-verbaal van grensregeling opgemaakt waarbij het perceel op naam staat van een rechtsvoorganger van Eisers, [rechtsvoorganger 2] en is aangetekend dat (toen) meer dan 30 jaar geleden [rechtsvoorganger 1] perceel [perceelnummer] (kennelijk het perceel) ‘onderhands’ gekocht heeft van [rechtsvoorganger gedaagden]. Ten slotte is in 1989 de procedure in gang gezet en is in dat kader door de notaris geadverteerd in de [krant] waarbij bekend is gemaakt dat de erfgenamen van [rechtsvoorganger 1] krachtens verjaring aanspraak maakten op het perceel. Tot en met – in ieder geval – 20 september 1996 zijn de aanslagen onroerende zaak belasting naar Eisers gestuurd en door hen betaald. De afgelopen jaren heeft [voetbal vereniging] zelf de onroerende zaakbelasting voldaan omdat haar onduidelijk was aan wie zij huur moest betalen.
5.1
Voor zover sprake is van gebruik van het perceel door Eisers of hun rechtsvoorgangers wijzen Gedaagden daarentegen erop dat de afspraak was dat (de rechtsvoorgangers van) Eisers een deel van de oogst aan (de rechtsvoorgangers van) Gedaagden zouden geven voor het gebruik van het perceel. Daarom was hooguit sprake van houderschap zijdens (de rechtsvoorgangers van) Eisers. Met betrekking daartoe wordt verwezen naar twee overgelegde verklaringen die betrekking hebben op de periode vóór 6 maart 1952. De aanslagen grondbelasting (onroerende zaakbelasting) gingen vanaf 1961 naar een rechtsvoorganger van Eisers maar alleen “per adres”, en wel omdat (een rechtsvoorganger van) Eisers ter gelegenheid van de grensmeting ten onrechte had aangegeven eigenaar althans koper van het perceel te zijn geweest. Wel erkennen Gedaagden dat Eisers (of hun rechtsvoorgangers) het perceel hebben verhuurd aan [voetbal vereniging].
5.11
Door Eisers worden naar oordeel van het gerecht uiteindelijk te weinig concrete feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan blijken dat sprake was van bezit door (de rechtsvoorganger(s) van) Eisers. Dat Eisers het perceel verhuurd hebben aan [voetbal vereniging] brengt niet zonder meer mee dat sprake is van machtsuitoefening die naar verkeersopvatting het bezit van de oorspronkelijke bezitter teniet doet. Voor het sluiten van een verhuurovereenkomst is immers niet nodig dat de verhuurder bezitter of eigenaar van het verhuurde is. Daarbij komt dat volgens Gedaagden de rechtsvoorgangers van Eisers wel gebruik mochten maken van het perceel maar daarvoor een tegenprestatie verschuldigd waren. Die stelling is onderbouwd met twee verklaringen die niet voldoende gemotiveerd zijn weersproken. Niet ondenkbaar is dat die tegenprestatie in de loop van de tijd is gewijzigd van het afstaan van een deel van de oogst in het betalen of door de huurder doen betalen van de grondbelasting; in wezen heeft [voetbal vereniging] dat volgens Eisers recent ook gedaan zonder dat dat het gevolg heeft dat zij bezitter is geworden. De mededeling van [rechtsvoorganger 2] in 1961 ten overstaan van het kadaster dat zijn vader het perceel meer dan 30 jaar daarvoor zou hebben gekocht van [rechtsvoorganger gedaagden] is, zoals hierboven reeds werd geoordeeld, onaannemelijk en daarom niet voldoende onderbouwd. Het moet er daarom voor worden gehouden dat Eisers en hun rechtsvoorgangers steeds houders van het perceel zijn geweest en er onvoldoende aanwijzingen zijn dat dat houderschap, rekening houdend met een verjaringstermijn van 20 jaar, voldoende duidelijk is gewijzigd als bedoeld in artikel 3:111 BW in een bezitterschap. De omstandigheid dat Eisers over betalingsbewijzen van de grondbelasting beschikken vanaf 1913 en deze sinds de 60-er jaren (deels) zijn geadresseerd aan Eisers doet daaraan in onvoldoende mate af.
5.12
De vordering zal worden afgewezen. Als de in het ongelijk te stellen partij zullen Eisers de proceskosten van Gedaagden moeten vergoeden.

6.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
verleent Eisers toelating om kosteloos te procederen;
wijst het gevorderde af;
veroordeelt Eisers hoofdelijk in de kosten van de procedure, die tot de datum van uitspraak aan de kant van Gedaagden worden begroot op Afl. 12.250, aan salaris van de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Noordhuizen, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 14 september 2016 in aanwezigheid van de griffier.