ECLI:NL:OGEAA:2016:655

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
14 september 2016
Publicatiedatum
3 oktober 2016
Zaaknummer
AR no. 1877 van 2011
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van gemeenschapsschulden in civiele procedure tussen echtgenoten

In deze civiele zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, gaat het om de verdeling van gemeenschapsschulden tussen een man en een vrouw, die beiden in Aruba wonen. De zaak is voortgekomen uit een eerdere uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curacao, Sint Maarten en Bonaire, waarin het vonnis van 15 januari 2014 gedeeltelijk is vernietigd en de zaak is terugverwezen voor verdere afdoening. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.M. Malmberg, en de vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.M.M.C. Ecury, hebben op 13 april 2016 een akte genomen, waarna het vonnis is vastgesteld op 14 september 2016.

De rechter heeft in deze uitspraak de gevolgen van het hoger beroep beoordeeld en vastgesteld dat bepaalde schulden, waaronder een bedrag van Afl. 5.000,00, als gemeenschapsschulden moeten worden aangemerkt. De vrouw heeft geen concreet bewijs geleverd voor haar stelling dat deze schuld niet tot de gemeenschap behoort, waardoor de schuld als zodanig wordt erkend. Daarnaast is er een discussie over andere bedragen die aan de zoon van partijen zijn besteed, maar deze zijn niet als gemeenschapsschulden aangemerkt.

De rechter heeft ook de waarde van percelen en de opbouw van ouderdomspensioen in de verdeling betrokken. Er is een comparitie gelast om te onderzoeken of partijen bereid zijn tot een minnelijke regeling te komen. De uitspraak benadrukt het belang van een spoedige verdeling in het belang van beide partijen, en geeft richtlijnen voor de comparitie, waaronder de verplichting om relevante documenten tijdig in te dienen. De zaak is aangehouden voor verdere beslissingen, waarbij de rechter de partijen heeft opgeroepen om in persoon aanwezig te zijn op de volgende zitting.

Uitspraak

Vonnis van 14 september 2014
Behorend bij AR no. 1877 van 2011
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS in de zaak van:
[man],
wonende in Aruba,
eiser, hierna ook te noemen: de man,
gemachtigde: de advocaat mr. M.M. Malmberg,
tegen:
[vrouw],
wonende in Aruba,
gedaagde, hierna ook te noemen: de vrouw,
gemachtigde: de advocaat mr. M.M.M.C. Ecury.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit het arrest van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curacao, Sint Maarten en Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna het Hof) van 14 oktober 2015, waarbij het vonnis van het gerecht van 15 januari 2014 gedeeltelijk is vernietigd en ter verdere afdoening is terugverwezen.
1.2
Beide gemachtigden hebben op 13 april 2016 een akte genomen.
1.3
Hierna is vonnis nader bepaald op heden.

2.De verdere beoordeling

2.1
Als eerste wordt beoordeeld welke consequenties het arrest heeft voor de reeds vastgestelde verdeling.
2.2
In aanvulling op hetgeen is overwogen in r.o.2.3 ten aanzien van de omvang van de te verdelen gemeenschap heeft Het Hof vastgesteld dat de vraag, of het bedrag ad Afl. 5.000,00 betaald aan [naam1] in verband met pleisterwerk deel uitmaakt van de gemeenschap, beantwoording behoeft. Hiertoe wordt als volgt overwogen. Volgens de [vrouw] dateerde de laatste aflossingstermijn van 1 februari 2009, zodat de betaling tijdens het huwelijk is geschied. Als productie 9 bij conclusie van repliek heeft de man een afschrift van een overeenkomst d.d. 7 december 2008 tussen hem en schuldeiser overgelegd, waaruit blijkt dat het bedrag ad Afl. 5.000,00 ingaande februari 2009 afgelost diende te worden in vier maandelijkse termijnen. Volgens de man is er nimmer afgelost, terwijl de vrouw stelt dat dit tijdens het huwelijk cash is betaald. Nu de vrouw een bevrijdend verweer voert, rust op haar in beginsel de bewijslast van deze stelling. De vrouw heeft evenwel geen concreet bewijs aangeboden, zodat zij niet in de gelegenheid wordt gesteld bewijs bij te brengen. Aldus wordt de schuld aangemerkt als een te verdelen gemeenschapsschuld.
2.3
In r.o. 2.5 van het arrest heeft Het Hof nota genomen van twee bedragen ad USD 63,02 resp. 439,40 die besteed zijn aan de zoon van partijen. Volgens de man zijn deze bedragen ten onrechte niet vermeld in het overzicht van de te verdelen schulden. Nu uit r.o. 2.16 van het arrest van het Hof volgt dat de studielening bij [zoon] géén gemeenschapsschuld en beide hiervoor bedragen geachte worden betrekking te hebben gehad op de studieperiode van de zoon, is het gerecht van oordeel dat ook deze bedragen niet aangemerkt kunnen worden als gemeenschapsschulden.
2.4
Uit r.o. 2.14 volgt dat de man in hoger beroep bewijs heeft aangeboden van zijn stelling dat de schulden aan [naam2] en [naam3]/[naam4] gemeenschap schulden zijn. Dit heeft tot gevolg dat thans beoordeeld dient te worden of de man in de gelegenheid dient te worden gesteld dit bewijs bij te brengen. De man heeft alsnog aangeboden om degenen die een verklaring hebben opgesteld te horen. Nu dit bewijsaanbod voldoende concreet is, zal de man zo nodig worden toegelaten dit bewijs bij te brengen.
2.5
De grief tegen r.o. 2.14 e.v. van het vonnis van 15 januari 2014 heeft geen doel getroffen. Dit heeft tot gevolg dat de studielening - zoals hiervoor reeds was overwogen - niet aangemerkt wordt als gemeenschapsschuld. Dit heeft tot gevolg dat hetgeen de man hierover stelt in zijn akte van 13 april 2016 verder onbesproken kan blijven en het verzoek om een herstelbeschikking op dit punt wordt afgewezen.
2.6
Wat betreft de in de gemeenschap vallende percelen zal toedeling eerst plaats vinden nadat de waarde is komen vast te staan en de man heeft aangegeven de toedeling tegen die waarde te wensen.
2.7
Tot zo ver de beoordeling van de gevolgen van het hoger beroep. Voor het overige volhardt het gerecht bij hetgeen is overwogen en beslist bij vonnis van 15 januari 2014.
2.8
Bij akte d.d. 13 april 2016 heeft de man een taxatierapport laten opstellen. Hieruit blijkt dat de vrije marktwaarde van [percelen] Afl. 153.000,00 is. Nu het bezwaar van de vrouw tegen dit rapport onvoldoende concreet is en de leggerwaarde slechts Afl. 57.300,00 bedraagt, bestaat er voor het gerecht geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van deze taxatie. Een volgende taxatie is onnodig kostenverhogend en werkt bovendien vertragend. Het komt het gerecht dan ook geraden voor dat de vrouw zich neerlegt bij deze taxatie. Partijen kunnen zich hierover uitlaten op de hierna te bepalen comparitie van partijen. Voorts dienen partijen, een week voorafgaande aan deze comparitie, een overzicht te overleggen van de actuele hypothecaire schuld alsmede de door ieder van hen na de peildatum betaalde aflossingen, voorzien van bankafschriften.
2.9
De man heeft bij akte een overzicht van zijn tijdens het huwelijk opgebouwde ouderdomspensioen overgelegd. Hieruit blijkt dat het gaat om een bedrag ad
Afl. 31.692,00, welk bedrag voor verdeling in aanmerking komt. Of de vrouw tijdens het huwelijk ook pensioen heeft opgebouwd is niet bekend. Indien dit het geval is dient ook zij een overzicht te overleggen onder gelijktijdige toezending aan de man, voorafgaande aan de hierna te bepalen comparitie van partijen.
2.1
Gelet op de duur van deze procedure acht het gerecht een spoedige verdeling in het belang van partijen. Teneinde te onderzoeken of partijen bereid zijn tot een finale afwikkeling te komen, wordt de hierna te bepalen comparitie gelast. Het gerecht gaat ervan uit dat elk der partijen zich welwillend zal opstellen en bereid zal zijn om mee te werken aan een redelijke uitkomst.
2.11
Het gerecht wijst partijen erop dat het uit een niet verschijnen van een partij ter comparitie de gevolgtrekkingen - ook in het nadeel van die partij - kan maken die het geraden zal achten.
2.12
De partij die zich ter comparitie op bescheiden wilt beroepen, dient afschriften hiervan uiterlijk één week vóór de zitting, aan de wederpartij en aan de griffier van het gerecht over te leggen.
2.13
De partij die is verhinderd om op de hierna te bepalen datum en tijdstip te verschijnen, dient, binnen veertien dagen na het wijzen van dit vonnis per brief of per e-mail aan de griffier onder vermelding van het zaaksnummer en opgave van redenen een verzoek om uitstel in te dienen. Bij het verzoek om uitstel dienen tevens de verhinderdata te worden opgegeven van alle partijen en hun gemachtigden gedurende de drie maanden na onderstaande dagbepaling. Indien niet binnen veertien dagen na het wijzen van dit vonnis om uitstel is verzocht, zal nog slechts uitstel worden verleend in geval van overmacht. In dat geval moet de partij die wegens overmacht is verhinderd te verschijnen, onmiddellijk na het intreden van die overmacht per brief aan ondergetekende rechter een verzoek om uitstel doen.
2.14
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

3.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
3.1
Gelast een verschijning van partijen voor het geven van inlichtingen en/of ter beproeving van een minnelijke regeling op de terechtzitting van mr. Y.M. Vanwersch, rechter in dit gerecht, op
woensdag 12 oktober 2016 om 10.00 uurin een nader aan te duiden zaal van het gerechtsgebouw aan de J.G. Emanstraat 51, Oranjestad, Aruba;
3.2
bepaalt dat de partijen dan in persoon aanwezig moeten zijn;
3.3
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.M. Vanwersch, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 14 september 2016 in aanwezigheid van de griffier.