In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba werd behandeld, vorderde Aruba Handelsmaatschappij N.V. (ATC) een verbod aan vijf voormalige werknemers, aangeduid als [gedaagden], om gedurende bepaalde periodes werkzaam te zijn bij concurrenten of om contact te onderhouden met klanten van ATC. De vordering was gebaseerd op de stelling dat de gedaagden een non-concurrentiebeding, een geheimhoudingsbeding en een relatiebeding zouden hebben overtreden. De gedaagden voerden verweer en stelden dat er geen schriftelijke overeenkomsten waren die hen aan deze bedingen bindden.
De rechter beoordeelde de feiten en kwam tot de conclusie dat voor de gedaagden [gedaagde 1], [gedaagde 3] en [gedaagde 5] niet aannemelijk was gemaakt dat er schriftelijke bedingen waren overeengekomen. ATC kon niet onderbouwen dat deze bedingen in de arbeidsovereenkomsten stonden, omdat de relevante documenten ontbraken. Voor [gedaagde 2] was het non-concurrentiebeding inmiddels verlopen, en voor [gedaagde 4] was onvoldoende aangetoond dat haar functie bij ATC van zodanig belang was dat handhaving van een beding gerechtvaardigd was.
Uiteindelijk wees de rechter de vorderingen van ATC af en veroordeelde ATC in de proceskosten van de gedaagden. De uitspraak benadrukte het belang van schriftelijke overeenkomsten in arbeidsrelaties en de noodzaak om voldoende bewijs te leveren voor de geldigheid van non-concurrentiebedingen en andere beperkingen.