In deze zaak heeft werknemer X een verzoek ingediend bij het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, nadat hij op staande voet was ontslagen door zijn werkgever, de naamloze vennootschap Y. De procedure begon met een verzoekschrift van X, waarin hij onder andere betaling van zijn salaris over juli 2014 en een billijkheidsvergoeding voor kennelijk onredelijk ontslag vorderde. Tijdens de mondelinge behandeling op 1 september 2015 is X in persoon verschenen, terwijl Y werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde, mr. R. Marchena, en dhr. A, de directeur van Y. X heeft zijn vorderingen toegelicht, maar de rechter oordeelde dat zijn verzoek niet helder was geformuleerd en dat hij geen duidelijke toelichting kon geven.
De rechter heeft vastgesteld dat X op 5 februari 2012 in dienst is getreden bij Y en dat hij op 31 oktober 2015 op staande voet is ontslagen. Y heeft tijdens de zitting bewijs geleverd dat het salaris over juli 2014 al was uitbetaald aan X, wat door X niet werd betwist. Daarnaast heeft de rechter geoordeeld dat X niet heeft aangetoond dat het ontslag kennelijk onredelijk was en dat hij zijn schadevorderingen niet met verificatoire schadeposten heeft onderbouwd. De rechter concludeert dat alle vorderingen van X worden afgewezen, en dat hij als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten moet worden veroordeeld.
De beschikking is op 9 februari 2016 openbaar uitgesproken door mr. A.H.M. van de Leur, waarbij X in de kosten van de procedure is veroordeeld tot een bedrag van Afl. 1.800,-- aan salaris voor de gemachtigde van Y.