ECLI:NL:OGEAA:2016:835

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
22 november 2016
Publicatiedatum
3 januari 2017
Zaaknummer
E.J. no. 986 van 2016
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en doorbetaling van loon in arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 22 november 2016 een beschikking gegeven in de zaak van [verzoeker] tegen DESAROLLOS HOTELCO CORPORATION DHC ARUBA N.V. [verzoeker] verzoekt de nietigheid van zijn ontslag op staande voet, dat hem op 29 juli 2015 is gegeven, en vordert doorbetaling van zijn loon vanaf die datum tot de rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst. DHC voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [verzoeker]. De procedure is gestart met een verzoekschrift en een verweerschrift, en er heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden op 6 september 2016.

Het Gerecht heeft vastgesteld dat [verzoeker] op 18 juli 2015 tijdens zijn werkzaamheden in slaap is gevallen, wat heeft geleid tot zijn ontslag. Het Gerecht overweegt dat dit slaapincident een dringende reden voor ontslag kan zijn, maar dat het ook van belang is of DHC voldoende onverwijld heeft gehandeld. Het Gerecht oordeelt dat DHC voldoende voortvarend heeft gehandeld na het incident, maar dat [verzoeker] mogelijk bewijs kan leveren dat het slaapincident niet voldoende grond voor ontslag op staande voet oplevert. Daarom wordt [verzoeker] in de gelegenheid gesteld om getuigen te horen ter ondersteuning van zijn stellingen.

De zaak is verwezen naar een nieuwe zitting op 9 januari 2017, waar maximaal drie getuigen kunnen worden gehoord. [verzoeker] moet uiterlijk drie dagen voor deze zitting de personalia van de getuigen aan het Gerecht en DHC kenbaar maken. De verdere beslissing is aangehouden.

Uitspraak

Beschikking van 22 november 2016
Behorend bij E.J. no. 986 van 2016
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING in de zaak van:
[verzoeker],
wonende in Aruba,
verzoeker,
hierna ook te noemen: [verzoeker],
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Kock,
tegen:
de naamloze vennootschap
DESAROLLOS HOTELCO CORPORATION DHC ARUBA N.V.,
h.o.d.n.
THE RITZ-CARLTON ARUBA
gevestigd in Aruba,
verweerster,
hierna ook te noemen: DHC,
gemachtigde: de advocaat mr. D. Canwood.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-het verzoekschrift, met producties;
-het verweerschrift, met producties;
-de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van de zaak ter terechtzitting van 6 september 2016.
1.2
Uit die aantekeningen blijkt dat [verzoeker] samen met zijn gemachtigde ter zitting is verschenen. DHC is verschenen bij haar gemachtigde, die werd vergezeld door mw. L. Brezovar en mw. D. Bikker (directeur casino respectievelijk personeelsmanager bij DHC). [verzoeker] heeft ter zitting gebruik gemaakt van de aan hem geboden gelegenheid om te reageren op het door DHC ingediende verweerschrift, zulks onder overlegging van een pleitnota. Vervolgens heeft DHC gebruik gemaakt van de aan haar geboden gelegenheid om te reageren op die reactie van [verzoeker], zulks eveneens onder overlegging van een pleitnota.
1.3
Beschikking is nader bepaald op heden.

2.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

2.1 [
Verzoeker] verzoekt dat het Gerecht bij beschikking:
a. het op 29 juli 2015 aan [verzoeker] gegeven ontslag nietig verklaart;
b. DHC veroordeelt tot (door)betaling aan [verzoeker] van zijn loon gerekend vanaf 29 juli 2015 tot dat de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd, achterstallig loon te vermeerderen met de wettelijke verhoging;
c. DHC veroordeelt in de proceskosten.
2.2
DHC voert verweer en concludeert tot afwijzing van het door [verzoeker] verzochte, kosten rechtens.
2.3
Voor zover van belang voor de beslissing worden de stellingen van partijen hierna besproken.
3. DE BEOORDELING
3.1
Vast staat tussen partijen het volgende.
3.1.1 [
Verzoeker] is krachtens een tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst op 11 november 2013 in loondienst getreden van DHC als “
surveillance agent” tegen een (laatstelijk genoten) uurloon van Afl. 20,12.
3.1.2
Uit hoofde van zijn functie als surveillance agent was of is [verzoeker] belast met het monitoren van de beveiligingscamera’s in het casino van DHC, zodat eventuele onregelmatigheden tijdig kunnen worden geconstateerd. In het kader daarvan hield of houdt [verzoeker] niet alleen toezicht op wat er op de werkvloer van het casino gebeurt, maar ook op wat er gebeurt tijdens het droppen door medewerkers van gelden in de daartoe bestemde kluis.
3.1.3
Het is van essentieel belang dat de medewerker van DHC die belast is met voormeld omschreven toezicht te allen tijde alert, attent en van onbesproken gedrag is omdat onregelmatigheden op voormelde werkvloer en tijdens voormeld droppen in een mum van tijd plachten plaats te vinden. Dit temeer omdat daar waar met veel geld wordt gewerkt immer het risico bestaat dat er een overval plaats vindt of dat eigen medewerkers hun werkgever oplichten.
3.1.4
Op 18 juli 2015 is [verzoeker], die tezamen met zijn collega [collega] die dag om 05.00 uur was begonnen met zijn werkzaamheden voor DHC (waaronder onder meer begrepen het toezicht houden op het droppen van gelden in de kluis), gedurende de uitvoering daarvan vanaf omstreeks 07.00 uur voor de duur van bijna twee uren in slaap gevallen (hierna: het slaapincident).
3.1.5
De surveillance manager van DHC is op 25 juli 2015 door een medewerker van DHC op de hoogte gesteld van het slaapincident. Die manager heeft, nadat hij op 26 juli 2015 een vrije dag had, [directeur casino] voornoemd op 27 juli 2015 op de hoogte gesteld van het slaapincident. [Directeur Casino] heeft het slaapincident op 28 juli 2015 besproken met [verzoeker], en op 29 juli 2015 heeft DHC [verzoeker] omwille van het slaapincident op staande voet ontslagen.
3.1.6
Bij schrijven van 7 september 2015 heeft [verzoeker] de nietigheid ingeroepen van het aan hem gegeven ontslag, onder de mededeling dat hij bereid is zijn werkzaamheden voor DHC voort te zetten.
3.1.7
Vanaf 18 januari 2016 werkt [verzoeker] bij Valero tegen betaling door Valero aan [verzoeker] van het wettelijk vastgestelde minimum loon.
3.2
Wat betreft de vraag of DHC [verzoeker] al dan niet terecht en al dan niet voldoende onverwijld heeft ontslagen wordt het volgende overwogen.
3.2.1
In beginsel heeft te gelden dat [verzoeker] door zich schuldig te maken het slaapincident een dringende reden heeft gegeven aan DHC voor ontslag. Van DHC kan in redelijkheid niet worden gevergd dat zij het dienstverband van een met de hiervoor onder 3.1.3 omschreven verantwoordelijkheden belaste werknemer - die te allen tijde invulling moet geven aan en blijk moet geven dat beschikt over de onder 3.1.3 vermelde competenties of kwaliteiten - voort moet laten duren indien die werknemer het goed vindt dat hij op de werkvloer van DHC (ook nog eens vrijwel twee uur lang) gaat slapen in plaats van naar behoren uitvoering te geven aan de door hem te verrichten werkzaamheden.
3.2.2
Naar het oordeel van het Gerecht is [verzoeker] ook voldoende onverwijld ontslagen. Gesteld noch gebleken is immers dat een voor [verzoeker] superieure medewerker van DHC eerder dan 25 juli 2015 op de hoogte was van het slaapincident. Vanaf die datum is DHC te dezen zonder meer voldoende voortvarend te werk gegaan. Het verweer van [verzoeker] op dit punt wordt verworpen.
3.3
Het hiervoor onder 3.2.1 overwogene is echter anders indien vast komt te staan - zoals door [verzoeker] (al dan niet impliciet) gesteld maar door DHC gemotiveerd bestreden -
dat (1) [verzoeker] gedurende de aan het slaapincident voorafgaande 24 uren (dat wil zeggen in de periode gelegen tussen 17 juli 2015 om 07:00 uur en 18 juli 2015 om 07:00 uur medicijnen heeft geslikt of gebruikt (Buscopan en/of Primperan en/of Paracetamol en/of Diclofenac), en (2)
dat [verzoeker] door het slikken of gebruiken daarvan gedurende de uitvoering van zijn werkzaamheden voor DHC op 18 juli 2015 voor de duur van bijna twee uren in slaap is gevallen.Onder die omstandigheden levert het slaapincident naar het oordeel van het Gerecht geen of onvoldoende grond op voor een ontslag op staande voet, en had DHC kunnen en moeten volstaan met het opleggen aan [verzoeker] van een minder zwaarwegende sanctie. Nu [verzoeker] bewijslevering heeft aangeboden, zal hij in de gelegenheid worden gesteld om voormelde (onderstreepte) stellingen door middel van het horen van getuigen te bewijzen. De zaak zal daartoe worden verwezen naar de in het dictum vermelde terechtzitting. [verzoeker] dient uiterlijk drie dagen voor die zitting de personalia van de door hem voor te brengen getuige(n) schriftelijk kenbaar te maken aan het Gerecht en aan DHC.
3.4
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
4. DE BESLISSING
Het Gerecht:
-stelt [verzoeker] in de gelegenheid om te bewijzen hetgeen hij ingevolge rechtsoverweging 3.3 dient te bewijzen;
-verwijst de zaak daartoe naar de terechtzitting van
maandag 9 januari 2017 om 09.00 uur(tijdens welke zitting maximaal drie getuigen kunnen worden gehoord), te houden in de enquêtezaal van het in Aruba te J.G. Emanstraat 51 gelegen gerechtsgebouw;
-bepaalt dat [verzoeker] uiterlijk drie dagen voor die zitting de personalia van de door hem voor te brengen getuige(n) schriftelijk kenbaar dient te maken aan het Gerecht en aan DHC;
-houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 22 november 2016.