In deze zaak heeft de Stichting Washington Jeugdcentrum en Evangelisch Weeshuis (hierna: de Stichting) een verzoek ingediend tot schorsing van (verdere) executiemaatregelen die voortvloeien uit een eerder vonnis van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba. Het vonnis, dat op 18 mei 2016 is uitgesproken, bevatte een bouwverbod voor de Stichting met betrekking tot de realisatie van een sporthal op een specifieke locatie. De Stichting heeft na dit vonnis een nieuwe bouwvergunning verkregen en is begonnen met de bouw van de sporthal, wat door Gedaagde c.s. als een overtreding van het bouwverbod wordt beschouwd.
De procedure omvatte een mondelinge behandeling op 25 oktober 2016, gevolgd door een gerechtelijke plaatsopneming op 4 november 2016 en een voortzetting van de mondelinge behandeling op 7 november 2016. Gedaagde c.s. hebben verweer gevoerd tegen het verzoek van de Stichting en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de Stichting in haar verzoek. Het Gerecht heeft vastgesteld dat er geen gronden zijn die de Stichting niet-ontvankelijk verklaren en dat het spoedeisend belang van de Stichting bij haar vorderingen voldoende is onderbouwd.
Het Gerecht heeft echter geoordeeld dat de Stichting het bouwverbod overtreedt door de sporthal te bouwen op een locatie die onder het verbod valt. De belangenafweging tussen de Stichting en Gedaagde c.s. heeft geleid tot de conclusie dat de gevraagde voorzieningen van de Stichting worden geweigerd. De Stichting wordt als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van Gedaagde c.s. Het vonnis is uitgesproken op 30 november 2016 door mr. A.H.M. van de Leur.