In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, hebben de grootouders van een minderjarige, verzoekers, een verzoek ingediend tot ontzetting van de moeder uit het ouderlijk gezag. De moeder, die alleen het gezag over de minderjarige uitoefent, heeft de minderjarige erkend, maar verblijft momenteel in Venezuela. De grootmoeder heeft de minderjarige sinds 2000 bij zich in Aruba, waar zij haar verzorgt en opvoedt. De procedure begon met een verzoekschrift dat op 13 juli 2016 werd ingediend, gevolgd door een mondelinge behandeling op 25 oktober 2016, waarbij de verzoekers en een vertegenwoordiger van de Voogdijraad aanwezig waren.
De rechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig overwogen. Op basis van artikel 1:269 van het Burgerlijk Wetboek van Aruba, dat de mogelijkheid biedt om een ouder te ontzetten uit het gezag in het belang van het kind, concludeerde de rechter dat er onvoldoende gronden waren om de moeder te ontzetten. Het verzoek tot ontzetting werd dan ook afgewezen. Echter, gezien de langdurige afwezigheid van de moeder en haar onvermogen om het gezag uit te oefenen, werd het subsidiaire verzoek om schorsing van het gezag van de moeder in overweging genomen.
De rechter oordeelde dat de moeder in de onmogelijkheid verkeert om het gezag uit te oefenen, en dat de grootmoeder de meest geschikte partij is om als voogd op te treden. De grootmoeder heeft zich bereid verklaard om deze rol op zich te nemen. De rechter heeft vervolgens besloten het ouderlijk gezag van de moeder te schorsen en de grootmoeder als voogdes over de minderjarige te benoemen. Deze beschikking werd openbaar uitgesproken op 6 december 2016 door mr. J. Sap, rechter in dit gerecht.