Uitspraak
1.Onderzoek van de zaak
2.Tenlastelegging
3.Voorvragen
4.Bewijsbeslissingen
Vrijspraak
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
In deze strafzaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, stond de verdachte terecht op beschuldiging van het medeplegen van het vervoeren van cocaïne. De zitting vond plaats op 1 november 2016, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. D.G. Illes. De officier van justitie, mr. B.J. Schmitz, eiste een gevangenisstraf van acht jaren en onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen cocaïne. De tenlastelegging betrof het opzettelijk invoeren of vervoeren van cocaïne op of omstreeks 16 februari 2016 in Aruba.
Tijdens de zitting werd vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het gerecht bevoegd was om van de zaak kennis te nemen. De officier van justitie was ontvankelijk in zijn vervolging. Het gerecht heeft echter geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De rechter baseerde zich op eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad over de vereisten voor medeplegen, waarbij nauwe en bewuste samenwerking noodzakelijk is.
De rechter oordeelde dat de verdachte niet voldoende betrokken was bij de handelingen die tot de tenlastelegging leidden. De verklaringen van de verdachte, die aangaf geen wetenschap te hebben van de cocaïne aan boord, werden niet weerlegd door het bewijs. De rechter sprak de verdachte vrij van alle beschuldigingen en hevelde de voorlopige hechtenis op, met onmiddellijke invrijheidstelling als gevolg. Dit vonnis werd uitgesproken op 22 november 2016.