ECLI:NL:OGEAA:2017:1001

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
13 december 2017
Publicatiedatum
2 januari 2018
Zaaknummer
A.R. 2056 van 2015 (AUA201500269)
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.J. Noordhuizen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Frauduleus handelen door ex-werknemer van Sociale Verzekeringsbank Aruba met betrekking tot pensioenuitkeringen

In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba werd behandeld, vorderde de Sociale Verzekeringsbank Aruba (SVB) betaling van bedragen van ex-werknemer [Gedaagde 1] en medegedaagden [Gedaagde 2], [Gedaagde 3] en [Gedaagde 4] wegens frauduleus handelen. [Gedaagde 1] was van 2001 tot 2010 werkzaam als Pensioen Beoordelaar bij de SVB en had toegang tot vertrouwelijke informatie. De SVB beschuldigde [Gedaagde 1] ervan onterecht pensioenuitkeringen te hebben goedgekeurd en geïncasseerd, in samenwerking met de andere gedaagden. De zaak kwam aan het licht na een onderzoek naar onregelmatigheden bij een pensioenaanvraag, wat leidde tot aangifte van uitkeringsfraude door de SVB in 2010.

De rechtbank oordeelde dat [Gedaagde 1] onrechtmatig had gehandeld door gelden van de SVB te onttrekken, en dat hij daarbij bewust roekeloos had gehandeld. De vorderingen van de SVB werden grotendeels toegewezen, met uitzondering van de vorderingen tegen [Gedaagde 2] en [Gedaagde 3], omdat niet was aangetoond dat zij onrechtmatig hadden gehandeld. De rechtbank veroordeelde [Gedaagde 1] tot terugbetaling van een totaalbedrag van Afl. 279.842,-, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten werden eveneens toegewezen, waarbij de SVB de kosten van [Gedaagde 2], [Gedaagde 3] en [Gedaagde 4] moest vergoeden.

De uitspraak werd gedaan op 13 december 2017 door rechter W.J. Noordhuizen, en de veroordelingen werden uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Vonnis van 13 december 2017
Behorend bij A.R. 2056 van 2015 (AUA201500269)
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
SOCIALE VERZEKERINGSBANK ARUBA,
gevestigd te Aruba,
hierna ook te noemen: de SVB,
gemachtigde: de advocaat mr. M.D. Tromp,
tegen:
1. [Gedaagde 1],
wonende te Aruba,
hierna ook te noemen: [Gedaagde 1],
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Kock,
en
2. [Gedaagde 2],
3. [Gedaagde 3],
4. [Gedaagde 4],
allen wonende te Aruba,
hierna ook te noemen: [Gedaagde 2] c.s. respectievelijk, [Gedaagde 2], [Gedaagde 3] en [Gedaagde 4],[Gedaagde 3] [Gedaagde 4]
gemachtigde: de advocaat mr. A. De Bie.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties, ingediend op 11 september 2015;
- de conclusies van antwoord, ingediend op 3 februari 2016;
- de conclusie van repliek, ingediend op 18 januari 2017;
- de conclusies van dupliek, ingediend op 22 maart en 17 mei 2017;
- de akite uitlating producties, ingediend op 20 september 2017.
1.2
De zaak is daarna verwezen naar de rol voor vonnis.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
[Gedaagde 1] was vanaf 2001 werkzaam bij de SVB in de functie van Pensioen Beoordelaar. In deze hoedanigheid was [Gedaagde 1] belast met de uitvoering van de Landsverordening Algemene Weduwen- en Wezenverzekering (Lv AWW). Als Pensioen Beoordelaar was [Gedaagde 1] belast met het controleren van de aanspraken.
2.2
De SVB heeft [Gedaagde 1] op 25 mei 2010 de toegang tot de SVB ontzegd in verband met een onderzoek naar een pensioenaanvraag van mw. [A] waarbij enige onregelmatigheden werden geconstateerd. Dat onderzoek heeft geleid tot de verdenking dat [Gedaagde 1] in samenwerking met [Gedaagde 2] c.s. in een aantal gevallen ten onrechte pensioen heeft doen toekennen en de uitkering heeft geïncasseerd.
2.3
De SVB heeft op 23 juni en 23 september 2010 aangifte gedaan tegen [Gedaagde 1] van – kort gezegd - uitkeringsfraude.
2.4
De uitkomsten van het strafrechtelijk onderzoek zijn vastgelegd in een proces-verbaal van 30 juni 2010 en het relaas proces-verbaal van 12 februari 2016. Uit dit proces-verbaal volgt dat in het kader van het strafrechtelijk onderzoek drie “dossiers” zijn onderzocht die worden aangeduid als de gevallen (hierna: [B]), (hierna: [C]) en (hierna: [D]).
2.5
In het relaas proces-verbaal van 12 februari 2016 staat op pagina 20 het volgende opgenomen:
“Het onderzoek werd door de Federal Bureau of Investigation (FB) New York verricht. De FBI New York heeft verschillende onderzoeken gedaan, waarbij verschillende FBI systemen en open bronnen werden geraadpleegd ten einde de notarissen op de verschillende overgelegde documenten te identificeren. Op 19 december 2012 werd een van deze notarissen, genaamd [E], verhoord, terwijl met anderen contact werd opgenomen om te verifiëren of de attestaties de vita authentiek zijn. Zakelijk weergegeven vermeldt de FBI dat de geïnterviewde notarissen zich niet kunnen herinneren de aan hen getoonde attestaties de vita te hebben gelegaliseerd (“notarized”). De FBI New York heeft ook getracht al de opgegeven adressen van de drie Dominicaanse vrouwen, te weten: [B], [C] [D], te lokaliseren. Dit onderzoek leerde dat voornoemde namen niet corresponderen met de opgegeven adressen in het rechtshulpverzoek. Het merendeels van de opgegeven adressen corresponderen niet met fysieke woningen. De ‘zipcodes’ van enkele opgegeven adressen leverde geen fysieke woningen op, alhoewel de opgegeven nummers en straatnamen wel bestaan, doch op andere locaties.”

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1
De SVB vordert – uitvoerbaar bij voorraad – :
a. [Gedaagde 1] en [Gedaagde 2] te veroordelen, des de een betalende de ander zal zijn bevrijd, tot betaling aan de SVB van Afl. 187.247,-, vermeerderd met de wettelijke rente,
b. [Gedaagde 1] en [Gedaagde 3] te veroordeen, des de een betalende de ander zal zijn bevrijd, tot betaling aan de SVB van Afl. 8.772,-, vermeerderd met de wettelijke rente,
c. [Gedaagde 1] en [Gedaagde 4] te veroordelen, des de een betalende de ander zal zijn bevrijd, tot betaling aan de SVB van Afl. 24.471,-, vermeerderd met de wettelijke rente,
d. [Gedaagde 1] te veroordelen tot betaling aan de SVB van Afl. 62.250,- vermeerderd met de wettelijke rente,
e. [Gedaagde 1], [Gedaagde 2], [Gedaagde 3] en [Gedaagde 4] te veroordelen, des de een betalende de ander zal zijn bevrijd, tot betaling aan de SVB van 15% van de buitengerechtelijke incassokosten Afl. 100.000,- en de proceskosten.
3.2
In de conclusie van repliek heeft SVB aangegeven dat een bedrag van Afl. 2.898, door mw. [F] werd terugbetaald en SVB de vordering dienovereenkomstig vermindert. Dat heeft niet kenbaar tot een nieuw petitum geleid. Uit de stellingen blijkt echter dat deze eisvermindering alleen op [Gedaagde 1] betrekking heeft (de laatste vordering tot betaling van een hoofdsom van het petitum in het inleidend verzoekschrift dus).
3.3
De SVB grondt de vordering erop dat [Gedaagde 1] onrechtmatig gelden van de SVB heeft onttrokken met medewerking van (in wisselende samenstelling) [Gedaagde 2], [Gedaagde 3] [Gedaagde 4].
3.4
[Gedaagde 1] voert hiertegen verweer, met vordering tot – uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van de SVB in de proceskosten. [Gedaagde 2] c.s. voert verweer, met veroordeling van de SVB in de proceskosten.

4.DE BEOORDELING

4.1
Wat betreft het verweer van [Gedaagde 1] en [Gedaagde 2] c.s. dat de vorderingen van de SVB onder sub a, b en c verjaard zijn, het volgende. Partijen zijn het erover eens dat de SVB de onregelmatigheden op 16 juni 2010 heeft ontdekt en dat de aanmaningsbrief op 30 maart 2015 is verstuurd. [Gedaagde 1] en [Gedaagde 2] c.s. stellen dat de vorderingen van de SVB in februari 2015 zijn verjaard – zo het gerecht begrijpt – omdat onregelmatigheden zijn ontdekt over de periode tot februari 2010. Het verweer faalt. Verjaring van een rechtsvordering tot schadevergoeding vangt op grond van artikel 3:310 lid 1 BW aan na de dag waarop de benadeelde bekend is geworden zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon. Anders dan [Gedaagde 1] en [Gedaagde 2] c.s. stellen begint de verjaringstermijn dus niet te lopen op het (laatste) moment van het plegen van onregelmatigheden.

4.2
[Gedaagde 1] en [Gedaagde 2] c.s. voeren verder (voorwaardelijk) nog aan dat SVB geen schade heeft geleden omdat de uitkering anders aan de pensioengerechtigde zou zijn toegekomen en uit het vermogen van SVB zou zijn gevloeid. Dat standpunt is onjuist zoals uit het hiernavolgende volgt.

4.3
[G], verder: [G] is de zus van [B]. [B] is of was voorheen pensioengerechtigd. Zij heeft [G] gemachtigd om haar belangen ten opzichte van de SVB te behartigen. Volgens de SVB heeft [G] op 23 mei 2010 het SVB-kantoor bezocht om informatie in te winnen met betrekking tot de pensioenuitkering van haar zus. Die werd volgens de administratie van SVB betaald. Volgens het dossier zou [B] in de Verenigde Staten wonen, hetgeen volgens [G] niet kon kloppen omdat [B] in de Dominicaanse Republiek woont en nooit in de Verenigde Staten heeft gewoond. [G] is daarop teruggegaan naar de Dominicaanse Republiek om papieren in orde te maken voor haar zus. Op 8 juni 2010 is [G] weer in Aruba gearriveerd. Zij heeft toen contact gehad met [Gedaagde 1] en deze heeft [G] met betrekking tot het dossier buiten kantoor van de SVB te woord gestaan, niettegenstaande het feit dat hij op 25 mei 2010 was geschorst door de SVB. Op 10 juni 2010 heeft [G] het kantoor van de SVB weer bezocht. Toen is haar een machtiging getoond die zou zijn ondertekend door [B] op 23 januari 2008 en waarin deze machtiging verleent aan [Gedaagde 2] om haar pensioen te innen (productie 2, bijlage 13-1 inleidend verzoek). Volgens [G] is dit stuk niet door [B] ondertekend en is [Gedaagde 2] geen bekende van [B] of [G] en is [B] niet woonachtig in New York, de stad waar het stuk zou zijn ondertekend en de verklaring door de “
notary public” [H] zou zijn gevalideerd. Dat geldt ook voor een machtiging van 9 februari 2010 (productie 2, bijlage 13-6 inleidend verzoek ) en diverse verzoeken om cheques te sturen naar een adres in New York (productie 2, meerdere bijlages onder 13). In totaal is sinds 2001 Afl. 90.682,- betaald, waarvan in de periode 2008-2010 op de bankrekening van [Gedaagde 2] Afl. 23.523,-, in de periode 2001-2007 per cheque aan [Gedaagde 2] Afl. 58.387,- en per cheque aan [Gedaagde 3] Afl. 8.772,-.
4.4
Volgens [Gedaagde 1] was er voor hem geen aanleiding te veronderstellen dat de machtigingen niet zouden kloppen. Tussen [G] en [Gedaagde 2] is volgens hem afgesproken, dat het door [Gedaagde 2] geïnde geld, na aftrek van een commissie voor [Gedaagde 2], aan [G] of [B] zou worden doorbetaald. Door de SVB zijn ook verklaringen van in leven zijn (attestatie de vita) van [B] ontvangen. Voor [Gedaagde 1] was er geen aanleiding om wantrouwen te koesteren. Hij krijgt de indruk dat [Gedaagde 2] c.s. hem de schuld in de schoenen schuift.
4.5
Het gerecht constateert dat [Gedaagde 1] kennelijk kennis draagt van de processtukken in de zaak SVB vs. [Gedaagde 2] c.s. en daarop ook reageert zodat het gerecht ook rekening met de in die zaak betrokken stellingen en verweren kan houden. Het gerecht heeft in de processtukken geen verklaring van in leven zijn van [B] aangetroffen. Volgens SVB zijn die ook nooit overgelegd hetgeen spoort met de stelling dat [B] geen recht op een pensioenuitkering had. Door [Gedaagde 1] is niet voldoende concreet aangegeven dat dergelijke verklaringen wel zijn ontvangen door SVB. Noch heeft hij een verklaring gegeven voor het feit dat die kennelijk door SVB niet in het dossier zijn aangetroffen. Hij heeft op dat punt ook geen concreet bewijsaanbod gedaan. Het gerecht gaat er daarom vanuit dat door de SVB dergelijke verklaringen niet zijn ontvangen. [Gedaagde 1] heeft verder geen verklaring gegeven voor het feit dat in het dossier van [B] stukken zitten waarop staat dat [B] in New York zou wonen. Dat is vreemd omdat in zijn eigen verklaring (productie bij de conclusie van dupliek) staat dat [Gedaagde 2] het voor [B] geïnde pensioen, na aftrek van provisie persoonlijk naar Santo Domingo ging brengen of per koerier toestuurde. En dat [G] voor verklaringen van in leven zijn van [B] uit Santo Domingo voor [Gedaagde 2] zorg droeg. Dat spoort allemaal niet met de machtigingen voor diezelfde [Gedaagde 2] die tot twee keer toe in New York zouden zijn opgesteld. Daarvoor geeft [Gedaagde 1] geen enkele verklaring. Verder overweegt het gerecht in dit verband dat volgens de verklaring van [Gedaagde 2] en [Gedaagde 3] hen door [Gedaagde 1] werd opgedragen om het geïnde geld, na aftrek van een commissie, aan hem af te dragen. Gegeven de omstandigheid dat niet voldoende gemotiveerd werd toegelicht waarom [G] en/of [B] [Gedaagde 2] elkaar wel zouden kennen – zij ontkennen dat allemaal – is niet voldoende toegelicht hoe tussen hen zou zijn afgesproken dat pensioen voor [B] zou worden geïncasseerd en na aftrek van commissie doorbetaald zou worden in de Dominicaanse Republiek. Het betoog van [Gedaagde 1] in zijn bij de conclusie van dupliek gevoegde verklaring is verder in zoverre innerlijk tegenstrijdig dat hij enerzijds schrijft bij [Gedaagde 2] wel persoonlijk langs te gaan en een hapje te eten – een goede reden om langs te gaan bij een (verondersteld) gemachtigde van een pensioengerechtigde ontbreekt overigens – en van haar ook wel US$ 100,-- te hebben gekregen als zij goed bij kas was – ook voor dergelijke betaling ontbreekt elke grond – maar tegelijk stelt dat [Gedaagde 2] altijd geldproblemen had. Dat maakt het verweer van [Gedaagde 1] des te meer onvoldoende toegelicht. Ten slotte merkt het gerecht in dit verband nog op dat door SVB ongemotiveerd weersproken is gesteld dat in het dossier een aantekening zit waaruit blijkt dat [B] eerst naar Venezuela is gegaan en op 13 december 2002 naar Santo Domingo verhuisde (conclusie van repliek productie 5).
4.6
Het gerecht komt daarom tot de conclusie dat de stellingen van de SVB met betrekking tot het dossier [B] onvoldoende gemotiveerd weersproken zijn. Kort gezegd komt het erop neer dat door de SVB-pensioenuitkeringen zijn gedaan aan, naar de bank dacht, [B] die daarop geen recht had. Die gebeurtenissen hebben dan ook tot schade geleid. De hoogte van het betaalde bedrag is niet gemotiveerd weersproken. De SVB is tot die betalingen overgegaan omdat [Gedaagde 1] als enige beoordelaar van weduwen- en wezenpensioenaanvragen de aanvraag van [B] had geaccordeerd zonder dat zij daar recht op had en onder omstandigheden die evident duiden op fraude. Of [Gedaagde 1] daarvan geprofiteerd heeft of niet is voor de beantwoording van de vraag of hij voor de door SVB geleden schade aansprakelijk is in wezen niet relevant. Het gerecht acht zijn handelen en nalaten dermate verwijtbaar dat op zijn minst sprake is van bewuste roekeloosheid. Het was immers de kern van de taak van [Gedaagde 1] om pensioenaanvragen te beoordelen en de hierboven genoemde omstandigheden hadden aanleiding moeten zijn om een grondig onderzoek naar de juistheid van de aanvragen te doen.
4.7
Daarbij komt overigens dat het gerecht er op grond van de niet voldoende gemotiveerd weersproken verklaringen van [Gedaagde 2] en [Gedaagde 3] wel van overtuigd is dat [Gedaagde 1] via de laatsten geld dat in feite het (onterecht toegekende) pensioen van [B] was heeft opgestreken.
4.8
Voorgaande brengt mee dat [Gedaagde 1] veroordeeld kan worden tot terugbetaling van het ten onrechte op naam van [B] uitgekeerde pensioen en wel tot een bedrag van Afl. 187.247,- + Afl. 8.772,- = Afl. 196.019,-. De hoogte van het bedrag is door [Gedaagde 1] niet voldoende gemotiveerd weersproken.
4.9
Daarmee komt aan de orde of [Gedaagde 2] en [Gedaagde 3] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor het hun betreffende deel van dat bedrag. Daarvoor is allereerst nodig dat zij jegens SVB onrechtmatig hebben gehandeld. Volgens SVB bestaat dat handelen eruit dat zij in samenwerking met [Gedaagde 1] het (onterecht toegekende) pensioen van [B] hebben geïncasseerd. Niet gebleken is evenwel dat [Gedaagde 2] en [Gedaagde 3] meer wisten dan dat hen door [Gedaagde 1], naar hun beste weten een medewerker van SVB, werd verzocht om met behulp van een machtiging, waarvan niet gebleken is dat zij daadwerkelijk wisten dat die vals was, pensioengeld te innen en dat, na aftrek van een commissie waarvan niet voldoende gemotiveerd gesteld is dat die in vergelijking met voorkomende andere gevallen opvallend hoog was, aan [Gedaagde 1] af te dragen. Hoewel [Gedaagde 2] en – in veel mindere mate – [Gedaagde 3] verweten kan worden dat zij zacht gezegd niet erg kritisch zijn geweest houdt het gerecht er rekening mee dat het in Latijns-Amerikaanse landen, waaronder in dit verband mede begrepen Aruba, niet ongebruikelijk is om geld voor derden te innen en af te dragen of op te sturen in gevallen waarin een gerechtigde in het buitenland woont en in kringen waarin minder vertrouwen bestaat in het bankwezen en in girale betaling. Jegens de SVB hebben zij daarom niet onrechtmatig gehandeld. De vorderingen op [Gedaagde 2] en [Gedaagde 3] zullen dus worden afgewezen.

4.1
Aan mevrouw [C] werd voor het laatst in maart 1979 terecht pensioen uitgekeerd. Haar dossier is eind van dat jaar gedeactiveerd. Op 25 april 2001, tweeëntwintig jaar later, is het dossier door [Gedaagde 1] gereactiveerd omdat [Gedaagde 2] zich met een volmacht van [C] uit de Dominicaanse Republiek bij de SVB meldde (inleidend verzoek productie IV, bijlage 23-21 en 22), met daarin overigens vermelding van een woonadres in (wederom) New York. In het dossier van [C] bevinden zich diverse schriftelijke verklaringen die door de
notary publicmet vermelding van adressen van [C] in Brooklyn, New York die zouden zijn geauthentiseerd door [E], [I], [J], [H], [K] en [L]. De verklaringen zijn nu eens ondertekend met “[C]”, dan weer met “[C1]” of “[C2]”. Ook in het dossier van de zaak [B] komt een authenticatieverklaringen van
notary public[L] voor. De handtekeningen van de
notary publicop de verklaringen in de verschillende dossiers komen niet overeen (zie productie IV bijlage 13-9 en bijlage 23-10). Een
notary publicmet de naam [L] heeft de SVB niet geregistreerd gevonden. Volgens de SVB bevatten de handtekeningen van (ogenschijnlijk) [C] onder diverse stukken grote overeenkomst met die van (ogenschijnlijk) [B] in het andere dossier. Daarbij wijst de SVB in het bijzonder op het handschrift bij het schrijven van het woord “viuda” op enkele documenten in beide dossiers. Die vertoont zodanig grote overeenkomst dat het redelijkerwijze door een en dezelfde persoon moet zijn geschreven. Een van de adressen die [C] als haar woonplaats heeft opgegeven is bovendien het adres van mw. [D], weduwe van [M] in welk dossier (zie hieronder) volgens SVB ook gefraudeerd is met pensioenuitkeringen. De SVB wijst er verder op dat de pensioenuitkering van [C] bij de start van het onderzoek naar [Gedaagde 1] in 2010 is stopgezet. Als zij inderdaad zelf de uitkering had aangevraagd en betaling daarvan plotseling zou zijn gestaakt lag het voor de hand dat zij daarover contact zou opnemen met de SVB. Dat is niet gebeurd.
4.11
Hetgeen voor [B] geldt, geldt mutatis mutandis ook voor [C]. Door [Gedaagde 1] wordt verder geen verklaring gegeven voor het feit dat de pensioenuitkering van [C] na 22 jaar werd gereactiveerd op enkel aangeven van de (verondersteld) gemachtigde [Gedaagde 2]. Ook heeft hij geen verklaring gegeven voor de omstandigheid dat [C] in 2001 aan [Gedaagde 2] in de Dominicaanse Republiek een machtiging zou hebben verstrekt terwijl [C] in New York zou wonen. [Gedaagde 2] heeft verklaard dat zij [C] niet kent en enkel op instructie van [Gedaagde 1] heeft gehandeld, in ruil waarvoor zij commissie ontving over het bedrag dat zij (ogenschijnlijk) voor [C] inde en aan [Gedaagde 1] afdroeg. Dat het op zijn minst opmerkelijk is dat zowel [C] als [B] zich van dezelfde (niet geregistreerde) “
notary public” hebben bediend is door [Gedaagde 1] niet gemotiveerd weersproken.
4.12
Het voorgaande brengt naar het oordeel van het gerecht met zich mee dat ook de in hoogte onvoldoende gemotiveerd weersproken vordering tot terugbetaling van Afl. 99.883,- toewijsbaar is jegens [Gedaagde 1]. Net als ten aanzien van [B] is ook in het geval [C] onvoldoende gemotiveerd gesteld dat [Gedaagde 2] onrechtmatig jegens SVB heeft gehandeld.

4.13
De pensioenuitkering van mw. [M] (ook genoemd [N]) werd volgens SVB tot 2001 aan haar in het buitenland betaald, en wel per cheque. Anders dan SVB betoogt werd niet pas in 2001 het pensioen aan [Gedaagde 1] uitbetaald. In het dossier bevindt zich immers een kopie van een cheque uit 1998 waarop staat dat aan [Gedaagde 1] pensioen wordt uitbetaald ten behoeve van [M] (productie IV bijlage 24-27). In het dossier bevindt zich ook een machtiging van 30 december 1999 waarin mw. [M] (ook gespeld als “[M1]” of “[M2]”, zie productie IV bijlage 24-2)) [Gedaagde 1] machtigt om haar te vertegenwoordigen. De machtiging zou in Santo Domingo, Dominicaanse Republiek zijn afgegeven (productie IV bijlage 24-25). In 2007 heeft SVB [Gedaagde 1] erop gewezen dat hij als SVB-pensioenbeoordelaar niet zichzelf kon machtigen in verband met mogelijk belangenconflict. Daarop is [Gedaagde 4] ingeschakeld en vanaf februari 2010 (wederom) [Gedaagde 2]. Ook in het dossier van [M] zitten verklaringen met handtekeningen die (zouden) zijn geauthentiseerd door “
public notary’s” die ook in de andere dossiers voorkomen maar waarvan de handtekening dan niet steeds overeenstemt (vergelijk productie IV bijlage 23-14 met bijlage 24-1). De handtekeningen van (verondersteld) [M] komen ook niet op alle stukken overeen (vergelijk productie IV bijlage 24-25 met 24-26 en 24-27). De wijze waarop het woord “vuida” met de hand is geschreven vertoont (ook) in dit dossier grote overeenkomst met die in de andere twee dossiers. Dat geldt ook de wijze waarop het woord “vuida” met de hand is geschreven in de dossiers. Sinds de pensioenuitkering naar aanleiding van het onderzoek van SVB is gestopt heeft [M] zich niet bij de SVB gemeld met de vraag waarom haar uitkering opeens niet meer betaald wordt.
4.14
Net als in de overige twee dossiers roepen de overgelegde stukken en overige omstandigheden grote vragen op omtrent het recht van mw. [M] op pensioen en (vooral) de vraag of mw. [M] wel zelf pensioen heeft aangevraagd en de daarvoor benodigde stukken zelf aan de SVB heeft toegezonden alsmede of [Gedaagde 1] die wel serieus bestudeerd heeft. Naar het oordeel van het gerecht heeft [Gedaagde 1] ook in dit dossier de stelling dat hij dermate verwijtbaar heeft gehandeld dat op zijn minst sprake is van bewuste roekeloosheid onvoldoende gemotiveerd weersproken terwijl overigens eveneens onvoldoende gemotiveerd werd weersproken dat [Gedaagde 1] in ieder geval geld via [Gedaagde 2] heeft ontvangen maar, behoudens een klein bedrag van tussen de US$ 4.000,- en US$ 5.000,- (conclusie van repliek productie 2 pagina 35) nooit afgedragen aan [M] ten aanzien van wie ook niet is gebleken dat zij er recht op had. Niet gebleken is dat [Gedaagde 4] geld (in totaal Afl. 24.471,-, zie productie IV bijlage 24-45)) aan [Gedaagde 1] heeft afgedragen. Beide bedragen zijn voor de toewijzing van de vordering op grond van bewust roekeloos handelen door [Gedaagde 1] niet relevant.
4.15
Het voorgaande leidt ook hier tot de conclusie dat door het onrechtmatig handelen van [Gedaagde 1] de SVB een (in hoogte niet gemotiveerd betwiste) schade heeft geleden van Afl. 92.157,- zodat ook dit bedrag toewijsbaar is jegens [Gedaagde 1].
4.16
Net zo min als geldt voor [Gedaagde 2] en [Gedaagde 3] is voldoende toegelicht waarom [Gedaagde 4] jegens de SVB onrechtmatig heeft gehandeld door op verzoek van haar medewerker [Gedaagde 1] als gemachtigde van (verondersteld) [M] pensioenuitkering te innen en aan [Gedaagde 1] af te geven. Het beroep op eigenschuld dat [Gedaagde 2] c.s. hebben gedaan behoeft geen behandeling.
4.17
SVB heeft voldoende aannemelijk gemaakt en onvoldoende gemotiveerd is bestreden dat incassokosten zijn gemaakt met dien verstande dat de buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen conform het nieuwe procesreglement (naar rato van 1,5 punt van het liquidatietarief 8).
4.18
Als de in het ongelijk te stellen partij zal [Gedaagde 1] de proceskosten van de SVB moeten vergoeden. Als de in het ongelijk te stellen partij zal de SVB de proceskosten van [Gedaagde 2] c.s. vergoeden.

5.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
veroordeelt [Gedaagde 1] tot betaling aan de SVB van een bedrag van Afl. 279.842,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 september 2015 tot de dag waarop volledig zal zijn betaald;
veroordeelt [Gedaagde 1] tot betaling aan de SVB van een bedrag van Afl. 4.500,- aan buitengerechtelijke incassokosten;
veroordeelt [Gedaagde 1] in de kosten van de procedure, die tot de datum van uitspraak aan de kant van de SVB worden begroot op Afl. 2.830,- aan griffierecht, Afl. 196,65 aan explootkosten en Afl. 9.000,- aan salaris van de gemachtigde;
veroordeelt de SVB in de kosten van de procedure, die tot de datum van uitspraak aan de kant van de [Gedaagde 2], [Gedaagde 3] en [Gedaagde 4] worden begroot op Afl. 6.000,- aan salaris van de gemachtigde;
verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af;
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Noordhuizen rechter, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 13 december 2017 in aanwezigheid van de griffier.