ECLI:NL:OGEAA:2017:1007

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
27 november 2017
Publicatiedatum
8 januari 2018
Zaaknummer
AUA201700276
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen afwijzing vergunning tot tijdelijk verblijf

In deze zaak heeft appellante, verblijvend in Aruba, een verzoek ingediend voor de verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf om bij haar echtgenoot te verblijven. Dit verzoek werd op 7 december 2016 door de Minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Integratie afgewezen. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt en op 31 maart 2017 beroep ingesteld bij het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba. De Minister heeft op 12 juni 2017 een verweerschrift ingediend en appellante heeft op 26 september 2017 nadere stukken ingediend. De behandeling van de zaak vond plaats op 16 oktober 2017, waarbij de Minister vertegenwoordigd was door mr. N.R. Sneek, terwijl appellante niet verscheen.

Tijdens de procedure heeft appellante op 26 september 2017 aangegeven dat haar de vergunning, zoals verzocht, is verleend. Hierdoor is het belang aan het beroep komen te ontvallen, wat heeft geleid tot de beslissing dat het beroep niet-ontvankelijk is. De rechter heeft tevens gelast dat het betaalde griffierecht aan appellante wordt teruggegeven, aangezien het beroep niet tot vernietiging van de bestreden beschikking leidt. De rechter heeft geoordeeld dat er geen wettelijke grondslag bestaat voor een veroordeling in de kosten, zoals door appellante was verzocht.

De uitspraak is gedaan door mr. M.E.B. de Haseth op 27 november 2017, en tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof, dat binnen zes weken na de dag van de uitspraak moet worden ingesteld.

Uitspraak

Uitspraak van 27 november 2017
AUA201700276
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:
[appellante],
verblijvend in Aruba,
APPELLANTE
gemachtigde: de advocaat mr. J.S. Croes,
gericht tegen:
de Minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Integratie,
zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. M.D. van Wilgen (DIMAS).

1.PROCESVERLOOP

Bij beschikking 7 december 2016 heeft verweerder het verzoek van appellante om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf om bij haar echtgenoot te verblijven afgewezen.
Daartegen heeft appellante op 15 december 2016 bezwaar gemaakt.
Tegen het uitblijven van een beslissing op het aldus gemaakte bezwaar heeft appellante op 31 maart 2017 beroep ingesteld bij dit gerecht.
Verweerder heeft op 12 juni 2017 een verweerschrift ingediend.
Op 26 september 2017 heeft appellante nadere stukken ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van 16 oktober 2017, waarbij is verschenen verweerder, vertegenwoordigd door mr. N.R. Sneek. Appellante is, ondanks daartoe behoorlijk te zijn opgeroepen, niet verschenen.
Hierna is uitspraak bepaald op heden.
2.OVERWEGINGEN
2.1
Appellante heeft op 19 november 2015 een verweerder verzocht om verlening van een verblijfsvergunning, opdat zij hier te lande bij haar echtgenoot kan verblijven. Dit verzoek is, zoals hiervoor vermeld, bij beschikking van 7 december 2016 afgewezen.
Bij brief van 26 september 2017 heeft appellante te kennen gegeven dat aan haar de vergunning, zoals verzocht, is verleend. Onder deze omstandigheden is het belang aan het beroep komen te ontvallen.
2.3
Het beroep is niet-ontvankelijk.
2.4
Met de verlening van de vergunning dient de in beroep bestreden fictieve afwijzende beschikking door verweerder ten voordele van appellante ingetrokken dan wel gewijzigd te worden geacht. Onder deze omstandigheden bestaat aanleiding te gelasten dat het betaalde griffierecht wordt teruggegeven (artikel 30, tweede lid, van de Lar).
2.5
Nu het beroep niet tot vernietiging van de bestreden beschikking leidt, bestaat voor een veroordeling in de kosten, zoals door appellante verzocht, geen wettelijke grondslag (vergelijk de uitspraken van het GHvJ van 25 januari 2011, ECLI:NL:OGHACMB:2011:BQ0582 en van 23 mei 2014, HLAR 64027/13).

3.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- gelast teruggave aan appellante van het door haar betaalde bedrag van Afl. 25,- .
Deze beslissing is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit gerecht, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 27 november 2017 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 53a LAR).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen zes weken na de dag waarop de beslissing op het beroep is gedagtekend. De instelling van het hoger beroep geschiedt door indiening bij de griffie van het Gerecht van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 53b LAR).